Rechts en links, sinds 1989 de twee armen van het neoliberale monster

Diego Fusaro     

Zowel ter rechterzijde als ter linkerzijde was men door kortzichtigheid of kwade trouw niet in staat de werkelijke historische betekenis van 1989 te begrijpen als de triomf van het Amerikaanse kapitalisme over alle vormen van cultureel, politiek en economisch verzet. In de tweede helft van de twintigste eeuw werd het zogenaamde “neofascisme” grotendeels geconfigureerd als een middel tot serviele Atlanticistische en anti-Sovjet normalisatie, functioneel voor het opgeven van elk anti-imperialistisch verzet en de integrale reflux van de rechtervleugel naar het winnende kapitalisme. Op links had zich geleidelijk een convergerende dynamiek van domesticatie van kritische intelligenties voltrokken; een dynamiek die voorbestemd was om te culmineren in de huidige integrale herconfiguratie van links als een vooruitgeschoven front van de kapitalistische post-modernisering, met de onbetwistbare centraliteit van privatisering en individualistische liberalisering van gewoonten en consumptie. Dankzij een kafkaëske metamorfose zouden de nieuwe fuchsia- en post-marxistische linksen uiteindelijk, op cultureel en politiek niveau, het embleem zelf worden van het winnende turbokapitalisme. Het bewijs hiervan is dat post-marxistisch Nieuw Links, dat – zoals elke liberale kracht – evenzeer anticommunistisch als antifascistisch is, zich na 1989 elke slag van het kosmomercatisme eigen zou hebben gemaakt door zich volledig te scharen achter het project van particuliere liberalisering op economisch gebied, van ethisch imperialisme made in the USA op het gebied van het buitenlands beleid, van desoevereinisering ten gunste van de Europese Centrale Bank op politiek gebied. De woorden van Tacitus passen bij deze algemene haast naar dienstbaarheid: at Romae ruere in servitium consules, patres, eques… In dit verband is het altijd goed eraan te herinneren dat het linkse kwadrant ook vandaag (2019) het verst gevorderde front is voor de ontzuiling en heiliging van het project van de Europese Unie. Langs dit hellend vlak, dat hen ertoe zou brengen zichzelf te herdefiniëren als datgene waar Gramsci zijn hele bestaan tegen heeft gestreden, zijn de fuchsia- en regenboog-linksen, verraders van Marx en het anti-kapitalistische project, in feite de min of meer gearticuleerde samenhang geworden van manieren om op veilige afstand van het volk te blijven en antithetisch te staan tegenover de materiële belangen van de arbeiders.

Van de strijd tegen het kapitaal was links gekomen om zich aan te sluiten bij de strijd voor het kapitaal, waarbij zij zichzelf herdefinieerden als glamoureuze en individualistische partijen, cultureel libertair, politiek anti-staats en pro privaat, economisch liberalistisch en concurrerend, geopolitiek Atlantiserend: “Ik voel me veiliger als ik aan deze kant blijf, onder de paraplu van de NAVO”, had Enrico Berlinguer(1) al in 1976 geïmproviseerd, waarmee hij de nu bijna volledige adhesie van demofoob links – net als rechts – aan de orde van de Amerikaans-centrische en, in die context, anti-Sovjet globalisering onthulde. Deze bewering, die een samenvatting is van de embryonale overgave aan het atlantisme van links, dat bezig is zichzelf als post-marxistisch te herdefiniëren, kan bijna worden beschouwd als een voltooiing van de uitspraak van de secretaris van de partij Communistische Heroprichting, Paolo Ferrero, in de krant “Liberazione” van 9 november 2009: de val van de Berlijnse Muur “was een positief en noodzakelijk feit, dat gevierd moest worden” (sic!). Ferrero’s woorden hadden in die context dezelfde kunnen zijn als die van om het even welke politicus met een overtuigd liberaal geloof. Niet alleen is, zoals vaak is opgemerkt, het linkse kwadrant niet in staat gebleken een krachtig en plausibel antwoord te geven op de crisis van het Keynesiaanse paradigma en, nog minder, een reëel alternatief daarvoor. Sterker nog, zij vond zichzelf rechtstreeks “het beheer van de crisis van het kapitaal namens het kapitaal”: en dit op het hellende vlak dat haar, na 1989, zou doen opklimmen tot de onvermoede rol van bevoorrechte politieke ruimte voor de vertegenwoordiging van de belangen van de heersende klassen.

De figuur van Berlinguer vormt in feite een beslissend knooppunt in het metamorfoseproces van marxistisch links en de liberalistische en atlantische normalisering ervan zoals die uiteindelijk na 1989 zou worden gerealiseerd in het nieuwe links zonder het ongelukkige geweten van de vaandeldragers van de Europese Unie. Togliatti had Gramsciaans de nationale soevereiniteit opgeëist als de basis van het internationalisme en de “nationale weg naar het communisme” (hij verzette zich met evenveel kracht tegen de NAVO en de Europese integratieprojecten). Hij was zich ook duidelijk bewust van het structurele conflict tussen kapitaal en arbeid. Berlinguer van zijn kant liet de verwijzing van de communisten naar de nationale soevereiniteit varen en koos voor de weg van het Eurocommunisme en de kosmopolitische (in plaats van internationalistische) openheid, maar vervolgens ook voor de onderwerping van de Italiaanse natie aan de monarchie van de dollar (“de paraplu van de NAVO”). Berlinguer legde zo de basis voor de latere herdefiniëring van links als een kracht ter ondersteuning van de Europese Unie en die kosmopolitische openheid die de facto de symbolische orde van de heersende klasse was en die, in de verbeelding van het nieuwe links, de ruimte die vroeger werd ingenomen door de klassenstrijd en de kwestie van de arbeid, volledig opnieuw zou innemen. Bovendien heeft Berlinguer de sociale kwestie van het conflict tussen kapitaal en arbeid op slinkse wijze vervangen door de “morele kwestie”, die niet alleen niets marxistisch heeft (aangezien het marxisme de maatschappij van het kapitaal als intrinsiek corrupt beschouwt, ongeacht het morele gedrag van de individuele agenten). Bovendien heeft het, ondanks zichzelf, de weg vrijgemaakt voor het anti-Keynesianisme dat later het linkse kwadrant zou kenmerken als de nieuwe bevoorrechte kracht van het liberalisme na 1989, en voor het verlies, door links, van elke verwijzing naar het sociaaleconomische vraagstuk en de daarmee samenhangende klassenstrijd.


Bron:  02/11/2021       https://avig.mantepsei.it/single/destra-e-sinistra-dal-1989-sono-le-due-braccia-del-mostro-neoliberale


(1) Enrico Berlinguer was een electoraal succesvol leider van de Italiaanse Communistische Partij (PCI). Tijdens zijn leiderschap nam hij afstand van de invloed van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie en volgde een revisionistische lijn, herpositioneerde de partij binnen de Italiaanse politiek en pleitte voor inschikkelijkheid ten aanzien van het Westers politiek en economisch systeem, samengevat onder de noemer ‘Eurocommunisme’. Deze fatale, antirevolutionaire strategie werd overgenomen door o.a. de Communistische Partij van Spanje en later de Franse Communistische Partij. Berlinguer omschreef zijn toegevingsmodel als een “derde weg” die zich onderscheidde van zowel het Sovjetblok als het kapitalisme van de westerse landen tijdens de Koude Oorlog. Het culmineerde in de Italiaanse politiek in een historisch compromis met de uiterst corrupte Christendemocratie (DC). Hij nam krachtig stelling tegen de strijd van de Rode Brigades die hij naar Westers-liberale normen omschreef als terrorisme en gebruikte de invloed van de PCI om de Italiaanse vakbonden aan te zetten tot matiging van syndicale eisen. De revisionistische koers en het verlaten van de revolutionaire lijn via het Eurocommunisme zou na aanvankelijke electorale successen de ondergang van de PCI bespoedigen.