René De Clercq (1877 –1932) was een Vlaams schrijver, dichter, politiek activist en componist. Als student raakt hij eind de 19de eeuw betrokken in wat het literaire deel van de Vlaamse beweging kan genoemd worden. In het blad Jong Vlaanderen (1900-1902) publiceerde hij het euforisch essay “Krachtstorm”, over de ontvoogding van het cultuurarme Vlaanderen. Na zijn studies werd De Clercq actief in het onderwijs in Nijvel, Oostende en Gent. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vlucht René De Clercq naar Nederland, werd er (hoofd-)redacteur van het Vlaamsgezinde tijdschrift ‘De Vlaamsche Stem’ dat evolueerde naar een uitdrukkelijk anti-Belgische strekking. De negatieve ervaringen met de Belgische monarchie ten aanzien van de gerechtvaardigde Vlaamse eisen, hadden De Clercq doen evolueren richting het activisme. Door geldgebrek en de Belgische censuur (het blad raakte niet meer bij lezers aan / achter het IJzerfront) moest ‘De Vlaamsche Stem’ ophouden te bestaan. De Nederlandse dominee Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard bracht De Clercq in 1916 bij Jong-Vlaanderen en publiceerde langs deze weg in het Groot-Nederland gezinde ‘Dietsche Stemmen’. Daarin schreef hij een felle aanklacht tegen de Belgische regering in ballingschap in Le Havre, genaamd ‘Havere tegen Vlaanderen’. Naar aanleiding van de oprichting van de Raad van Vlaanderen keerde De Clercq in de zomer van 1917 terug naar Vlaanderen. Hij koos als lid van de Raad voor een zelfstandig Vlaanderen dat op zou gaan in een Groot-Nederland en verwerkte dat in zijn artistiek werk. “Daar is maar één Vlaanderen”, een lied van hem uit 1917, werd het officieuze volkslied van de Vlaams-activisten.
Op 11 november 1917 nam hij als spreker deel aan de Alhambrameeting, die aan de basis lag van het daadwerkelijk uitroepen van de Vlaamse onafhankelijkheid door de Raad van Vlaanderen, ruim een maand later. In januari 1918 werd hij ondervoorzitter van de Raad van Vlaanderen en bereidde hij de “volksraadplegingen” voor. Wanneer in oktober 1918 het aankomende Duitse verlies in de oorlog onafwendbaar bleek, waarbij het Belgisch francofiele bestuur in volle bevoegdheid hersteld zou worden, vluchtten de leden van de Raad van Vlaanderen naar Nederland en Duitsland. Op de vlucht voor de Belgische repressie belandde De Clercq opnieuw in Nederland waar hij in 1920 zijn doodvonnis bij verstek vernam. Hij bleef in Nederland literair en muzikaal actief, en gaf er les aan kinderen van gevluchte Vlaamse activisten. Pas in 1929, nadat de Amnestiewet van kracht werd, keerde hij eenmalig voor een kort bezoek terug naar Vlaanderen. René de Clercq overleed in Nederland op amper 54-jarige leeftijd. De Clercq werd herbegraven in zijn geboortedorp Deerlijk, waar het René De Clercqgenootschap zijn culturele nalatenschap beheert. René De Clercq maakt samen met Pieter Jan Renier en zijn mentor Hugo Verriest deel uit van de zgn. ‘Deerlijks drie groten’, de drie beroemdste personen van deze gemeente.
De politiek-ideologische invalshoek(en) van René De Clercq stond(en) steeds in de schaduw van zijn omvangrijk literair werk, ondanks het feit dat dit regelmatig opduikt in zijn gedichten en composities. Dat valt te betreuren, omdat René De Clercq net als vele anderen uit de periode 1900-1930 past in de rij van historische Vlaamse figuren voor wie het streven naar Vlaamse zelfstandigheid onlosmakelijk verbonden was met een sterke sociale bewogenheid. Rond de eeuwwisseling beschouwde De Clercq zichzelf en de Vlaamsgezinden als laf omdat ze hun plicht verzuimen “door een gebrek aan moed”. ‘Vlaanderen wil ik grooter én op economisch én op verstandelijk, én op kunst- en letterkundig gebied, of ik schaam mij langer Vlaming te zijn!’ Op 1 mei 1901 werd De Clercq geraakt door een speech over ‘sociale vlaamsgezindheid’ waarin de socialistische redenaar Johan Lefèvre het verband tussen de Vlaamse zaak en de sociale strijd schetste. Daar zou ook het fameuze Dorscherslied ontstaan waarvan het ritmische ‘niets voor ’t huis en al voor ’t hof’ de socialistische voorman Edward Anseele sterk aansprak. De Tweede Transvaalse Boerenoorlog (1899-1902) bracht een toenadering tussen Vlaamsgezinden en socialisten teweeg. De Clercq schreef zijn ‘schimpscheuten’ tegen de Engelse koningin Victoria. Diezelfde socialist Lefèvre speelde ook een rol in de solidariteitsbeweging met de Boeren in Transvaal en gaf voordrachten aan kinderen uit de socialistische volksbeweging over de “volksdichter René De Clercq”. Steeds meer bleek De Clercq een ideale propagandist voor het socialisme dat vanuit haar bolwerk Gent naar het Vlaamse platteland wou doorbreken. Het is de periode waarin De Clercq met zijn ‘De Vlasgaard’, een sociaaldrama-stuk, via de socialistische beweging populairder wordt. Hoewel René De Clercq zich nooit in uitdrukkelijk marxistische termen uitliet, is zijn visie steeds door het socialisme geïnspireerd. Diverse gedichten uit de periode 1906-1912 bevestigen dit. Feit is dat De Clercq hevig en verontwaardigd fulmineert tegen de sociale ellende die hij aantreft in de arbeiderswijken van de industriestad Gent, waarbij hij verzet predikt in plaats van medelijdende liefdadigheid en berusting. In het gedicht ‘Wat doen we voor u?’ wordt het duidelijk dat De Clercq het Vlaamse volk vereenzelvigt met de toenmalige werkende klasse. De Clercq toonde zich als een Vlaamsgezinde nationaal-revolutionair. Ook in zijn dichtbundel ‘Toortsen’ liet hij duidelijk verwantschap verstaan met het lot van de arbeidersklasse, “de verschoppelingen van de maatschappij” en legt hij terzelfdertijd een militante ijver aan de dag om elke gemakzucht en vrijblijvendheid achterwege te laten.
Tussen De Clercq en de Belgische Werkliedenpartij (BWP) zou het echter nooit grote liefde worden. In zijn autobiografische roman ‘Harmen Riels’ werd duidelijk dat zijn verhoopte verbinding van het socialisme en Vlaamsgezindheid aan de basis ligt van die ontgoocheling in de BWP. De Clercq bleek moeilijk overweg te kunnen met “dictaten” van Edward Anseele die het Vlaamsgezinde streven -verkeerdelijk- als een potentiële splijtzwam voor de socialistische beweging aanzag. De Clercqs liefde voor de socialistische beweging raakte danig bekoeld toen de socialisten in 1909 een Gentse bestuursmeerderheid vormen met o.m. de franskiljonse ‘Association Libérale’. Voor de verkiezingen van 1911 en 1912 werd ‘Het Vlaamsche Blok’ gevormd waarin naast Vlaamsgezinde vrienden van De Clercq ook socialistische dissidenten onderdak vonden. Een anti-Vlaams schotschrift van Anseele naar aanleiding van Vlaamsgezind verzet tegen de wereldtentoonstelling van 1913 had de spanningen tussen socialisten en Vlaamsgezinden nog verder toen toenemen. Men bleef binnen de brede socialistische beweging de Vlaamse kwestie foutief herleiden tot een luxeprobleem met weliswaar gerechtvaardigde eisen. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog zou De Clercq zijn ontgoocheling in de BWP verwoorden als een rood geloof dat is vervlogen.