Beknopte biografie
Op 11 juli 1920 werd, tijdens een uit de hand gelopen verboden betoging op de Antwerpse Grote Markt, de negentienjarige student Herman Van den Reeck zwaargewond door een politiekogel. Hij bezweek de volgende dag aan zijn verwondingen. Van den Reeck was een voorvechter van “een nieuw mensdom” in Vlaanderen en in Europa. Door zijn vroegtijdige, gewelddadige dood werd hij een martelaar voor de Vlaamse zaak. Zijn massaal bijgewoonde begrafenis werd een zelden geziene manifestatie van Vlaamse eendracht. Met Herman Van den Reeck verloor Vlaanderen een merkwaardige en fascinerende figuur, een figuur die we met de Zannekinbond absoluut meer in de kijker willen plaatsen. Meteen raden we de lezers en sympathisanten ook aan om het werk ‘Herman Van den Reeck – Heraut voor een nieuw mensdom in Vlaanderen’ (uitg. Doorbraak, 2020) van Jan Huijbrechts te lezen, die als leidraad diende voor deze beknopte biografie. Tot op heden was naar zowel Van den Reeck als naar de volledige radicale Vlaamse Beweging uit die periode betrekkelijk weinig studiewerk verricht, of het is althans weinig bekend bij het geïnteresseerde deel van de bevolking. Als Zannekinbond hechten wij hier belang aan omdat iemand als Van den Reeck alsook de brede beweging waarin hij actief was een ander licht werpt op die Vlaamse ontvoogdingsstrijd: radicalisme in Vlaamse ontvoogding en een antiburgerlijke levenshouding gingen gepaard met strijd voor sociale emancipatie. Klassenstrijd als strijdmiddel tegen het kapitalistische België. Als we de maatschappelijke realiteit zelfs een eeuw later bekijken, kan dit mits de nodige relativering een bron van inspiratie zijn. Had Van den Reeck vandaag geleefd, hij had allicht een Geel Hesje aangetrokken…
Onder invloed van zijn mentor Marten Rudelsheim en enkele Antwerpse intellectuelen werd Van den Reeck actief in de radicale vleugel van het activisme, waar ideeën van nationale Vlaamse ontvoogding werden gekoppeld aan sociale omwenteling en waar gebroken werd met de eerder brave romantische strekking van de vooroorlogse Vlaamsgezinde studentenbeweging zoals in de Blauwvoeterij van Rodenbach. In maart 1918 trad Van den Reeck toe tot de ‘Activistische Schoolbond’. Na de Wapenstilstand van 11 november 1918 werden alle Vlaamse verworvenheden van de Duitse Flamenpolitik teruggedraaid en werden honderden activisten veroordeeld wegens collaboratie. Herman Van den Reeck werd, wellicht wegens zijn jonge leeftijd, niet aangehouden maar hielp daarentegen bij het onderduiken van voortvluchtige activisten. Op 7 januari 1920 liet Van den Reeck zich inschrijven aan de Université Libre de Bruxelles. Zijn politieke activiteit, gebaseerd op zijn radicaal Vlaams en sociaal engagement werd er hem niet in dank afgenomen. Hij schreef in het in 1919 heropgerichte jongerentijdschrift ‘De Goedendag’ en in het pro-activistische blad ‘Staatsgevaarlik’, waarvan de Belgische veiligheidsdiensten dachten dat het om een dekmantel voor een terroristische organisatie ging.
Zijn afkeer van de Franstalige bourgeoisie als conservatieve vaandeldrager van de Belgische kapitalistische oligarchie vertaalde zich niet enkel in een strijdvaardige Vlaamsgezindheid maar ook in een afkeer voor het Belgisch militarisme en in radicale socialistische sympathieën. Getrouw aan het ‘Nooit meer oorlog’-ideaal van de Vlaamse Frontbeweging sloot hij zich net als een flink deel van de toenmalige avant-garde aan bij de Clarté-beweging van de Franse marxist Henri Barbusse. Zo schreef hij voor ‘De Nieuwe Wereldorde’, het orgaan van de Antwerpse Clarté-groep ‘Ça ira’, en wat later ook voor het Clarté-tijdschrift ‘Opstanding’. Hij werd tevens secretaris van de Vlaamse afdeling van de ‘Internationale Anti-Militaristische Vereeniging’, die in 1904 door de Nederlandse anarchosocialist Ferdinand Domela Nieuwenhuis was opgericht. Desalniettemin was Van den Reeck geen pacifist. Hij had warme sympathieën voor het Rode Leger en diverse buitenlandse gewapende groeperingen (o.a. de Irish Citizen Army van James Connolly), onderhield contacten met gewapende Catalaanse anarchosyndicalisten van het Comité Nacional Català en gaf indien nodig ook zelf blijk van fysieke weerbaarheid in straatconfrontaties met tegenstanders. Dit alles, ondanks zijn latere inzet voor de Vlaamse afdeling van de ‘Internationale Anti-Militaristische Vereeniging’ (IAMV). Zijn antimilitarisme bleek in de eerste plaats bedoeld als een middel, om via massale dienstweigering door Vlamingen (zie ook Berten Fermont) te komen tot een ontwrichting van het Belgisch militair apparaat. Antimilitarisme bleek voor Van den Reeck probleemloos in overeenstemming te zijn met een revolutionaire gezindheid.
“Om zover te geraken is echter organisatie aller noodzakelijkst. Organiseer u; sticht geheime revolutionaire bonden die zich gereed maken tot den supremen strijd; voor alles; zoek aansluiting bij de makkers van vreemde steden en de groeperingen die hetzelfde doel beogen. Zoek aansluiting bij de Frontpartij, soldaten enerzijds, bij de socialisten anderzijds; daar ligt het heil!”
De politieke en culturele ontvoogding van Vlaanderen waren voor hem ook onlosmakelijk verbonden met socialistische revolutie. Toch was Van den Reeck ook geen communist wat duidelijk bleek bij het uiteenvallen van de Antwerpse Clarté-groep in een deel die het communisme wenste te volgens en een deel die trouw bleef aan Clarté (waaronder Herman Van den Reeck). Vermoedelijk deden persoonlijke tegenstellingen en ideologische dogmatiek bij het georganiseerd communisme in Vlaanderen een beeld van amateurisme en bijhorende afkeer ontstaan bij Van den Reeck. Ook in de verrechtvaardiging van zijn IAMV-engagement benadrukte hij dat dit geen communistische organisatie was maar wel een antikapitalistische die medestanders met een zeer diverse achtergrond verenigde. Meermaals riep hij de Vlamingen tijdens straatagitatie, in toespraken en pamfletten op tot de omverwerping van de kapitalistische burgerlijke dictatuur. Binnen de Clarté-beweging vonden rebellen van allerlei slag elkaar terug, zonder noemenswaardige sectaire conflicten. Anarchisten, syndicalisten, nationalisten, communisten, oud-activisten en oudstrijders maar ook pacifisten,… gerekruteerd uit vooral jongeren en culturele avant-garde. Clarté-groepen hadden sympathie voor het Vlaamse streven en hadden een vorm van Sovjetbestuur voor ogen voor Europa, een federatie van radenrepublieken waarin Vlaanderen en Wallonië elk een autonome republiek zouden vormen.
Van den Reeck dacht veelvuldig na over hoe in Vlaanderen een revolte tot stand kon komen. Hij achtte het noodzakelijk een politiek gevormde elite te creëren in Vlaanderen, politieke soldaten die geen rekenschap geven of vragen. Daartoe trachtte hij zelf een voorbeeld te zijn via verregaande, fanatieke persoonlijke inzet, studie, zelfverbetering en ernst. Door zijn inzet en engagementen in diverse revolutionair gezinde kringen werd Van den Reeck in het voorjaar van 1920 door minstens drie buitenlandse veiligheidsdiensten opgevolgd.
In de aanloop naar de 11-juliveringen van 1920 bleek een duidelijke scheidingslijn te lopen tussen de liberale en socialistische politieke families. De liberalen toonden zich eens te meer van hun belgicistische zijde en waren voorstander van verbodsmaatregelen, de socialisten (die ook eigen Guldensporen vieringen hadden) toonden zich onder leiding van Camille Huysmans pro vrij manifesteren. Omwille van een samenscholingsverbod dat meer dan een half jaar eerder door de liberale Antwerpse burgemeester Jan De Vos was uitgevaardigd, moesten enkele tienduizenden Vlamingen voor de 11-juliviering van 1920 uitwijken naar Borgerhout. Na de officiële ontbinding van de manifestatie begaven een drieduizendtal manifestanten zich ondanks het verbod toch naar het stadhuis op de Grote Markt van Antwerpen. Daar kwam het tot schermutselingen met de politie die op bevel van de franskiljonse en -alweer liberale- eerste schepen Louis Straus overging tot het via geweld in beslag nemen van leeuwenvlaggen die de jongerenafdeling van de Frontpartij met zich meedroeg. Toen Herman van den Reeck probeerde te beletten dat de vlag van een groep meisjes werd afhandig gemaakt, werd hij van op korte afstand door de politie neergeschoten. Zwaargewond, de kogel doorboorde beide longen, werd Herman Van den Reeck nog drie kwartier in het politiebureau gelegd alvorens hij voor verzorging in het ziekenhuis werd binnengebracht. Mede door een gebrekkige en laattijdige verzorging bezweek hij de volgende dag aan zijn verwondingen, echter niet voordat hem na hardhandig verhoor een schuldbekentenis ter ondertekening werd voorgelegd. De bekentenis hield in dat de agent in kwestie schoot uit wettige zelfverdediging en dat Van den Reeck hem had aangevallen…
De begrafenis en rouwstoet van Herman Van den Reeck op 17 juli 1920 werd massaal bijgewoond door Vlaamsgezinden van uiteenlopende strekkingen die hem beschouwden als een martelaar van de Vlaamse zaak. Diverse Vlaamse dichters, waaronder Marnix Gijsen, Gaston Burssens, Wies Moens en Paul Van Ostaijen, schreven een eerbetoon “In Memoriam” aan hem en riepen op tot verzet. In 1943 werd het stoffelijk overschot overgebracht naar de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof waar het in 1966 een ereplaats kreeg naast Hendrik Conscience.
Politieke erfenis
In Antwerpen leidde de moord op Van den Reeck bij gemeenteraadsverkiezingen van 21 april 1921 tot een verkiezingsnederlaag voor het liberale, franskiljonse stadsbestuur o.l.v. burgemeester Jan De Vos. In dat zelfde jaar greep Kamerlid Frans Van Cauwelaert de verontwaardiging over de tragische dood van Van den Reeck aan om de historische bestuurstaalwet van 31 juli 1921 in de Kamer te laten goedkeuren. Voor het eerst wet werd in België het territorialiteitsbeginsel ingevoerd waardoor de streektaal voortaan principieel gold als verplichte diensttaal in bestuurszaken, gerecht en onderwijs.
Veel belangrijker is echter de mogelijke inspiratie die iemand als Herman Van den Reeck aan hedendaagse sociale en politieke activisten, kan verschaffen. Voor hem en een flink deel van de toenmalige generatie Vlaams-nationalisten was er geen tegenspraak maar wel een aanvulling tussen hun Vlaamsgezindheid enerzijds en een internationale oriëntering anderzijds. De hoofdstroom van de hedendaagse linkerzijde in Vlaanderen kent enkel nog een -vaak inhoudsloos- wereldburgerschap terwijl rechts zich lijkt te specialiseren in navelstaren als er geen anticommunisme of islamhaat aan te pas kan komen. Net als nu leefde destijds een veralgemeend gevoel van verrotting in de maatschappij, bestuurd door een corrupte politieke elite in een verouderd politiek model. Net als nu was er bij radicale opposanten zoals Van den Reeck en zijn kameraden het gevoel dat er een radicale vernieuwing moest komen.
Wie de geest en het karakter van die radicale Vlaamse strijdbeweging vlak na WO1 bekijkt, stelt een aantal nationaal-revolutionair getinte kenmerken van de beweging vast: ten dele geworteld in het imperialistisch bloedvergieten van de “Groote Oorlog”, nationalistisch maar ook socialistisch, fel anti-reactionair, opkomend voor een nieuwe maatschappij in plaats van oplapwerk aan het bestaande te willen leveren. Doeleinden werden vaak via methodes nagestreefd die niet echt passen in liberaal-democratische spelregels noch was dit alles gebaseerd op een strikt ideologisch draaiboek. Alvorens hij helaas een aantal jaren later in zijn gedachtegoed naar een vorm van fascisme zou evolueren, deelde ook iemand als Joris Van Severen in diezelfde geest, met inbegrip van sympathieën voor de Russische bolsjewisten.
Herman Van den Reeck symboliseert samen met een reeks radicale anderen een brug tussen de Vlaamse Beweging enerzijds en socialistische agitatie anderzijds: samenwerking van Fronters en oud-activisten met anarchisten, communisten,… om via het ondergraven van het kapitalisme en het bijhorend Belgisch unitair regime te komen tot Vlaamse ontvoogding en omgekeerd. Het wantrouwen binnen het rechtse deel van de Vlaamse Beweging jegens revolutionair socialisme aan de ene kant en het wantrouwen van doctrinaire aanhangers van het marxisme en zeker trotskisme jegens hen die niet strikt de dogmatische leer volgden aan de andere kant, werd door Van den Reeck en de zijnen terecht terzijde gelaten. Zij begrepen de explosieve politieke kracht van het samenvallen van beide bewegingen. Tot op de dag van vandaag blijven beide kampen grotendeels in een vijandige houding jegens elkaar steken, met een lachende derde -de Belgische en Europese kapitaalselite- als resultaat.
De maatschappelijke realiteit van vandaag vereist echter een verstandhouding tussen hen die elke fundamentele verandering nastreven ten aanzien van de huidige toestand. De onvrede bij een groeiend deel van de Europese bevolking wakkert aan. Volkeren die hun eigen staat nastreven (Vlamingen, Catalanen,…) zullen dit deel moeten laten uitmaken van een breder streven naar omwenteling in Europa, een omwenteling dat een einde maakt aan het marktfundamentalisme en het financieel kapitalisme van de elites in de EU en haar onafscheidelijke nationale deelstaten. Enkel in een internationaal momentum van breed gedragen rebellie -zoals de aanzet die de Gele Hesjes, boerenprotesten,… hiertoe gaven- is grondige staatkundige en sociale verandering mogelijk. Naïef zijn hen die denken dat onafhankelijkheid kan bekomen worden via verkiezingen en braaf smeken naar erkenning aan de poort van andere EU-lidstaten.