KLASSENSTRIJD

Ernst Niekisch,  1932

Inleiding

Inleidend op de historische tekst die de Duitse nationaal-revolutionair Ernst Niekisch naliet, is het noodzakelijk de betrekkelijk onbekende figuur van Niekisch te belichten. De periode waarin hij zijn belangrijkste werk verrichtte, het Interbellum, wordt in Duitsland volledig overschaduwd door de opkomst van het nationaalsocialisme, de diepgaande sociaaleconomische crisis en de gevolgen van het voor Duitsland zeer vernederende Versailles-pact. Dit tijdskader moet steeds in het achterhoofd gehouden worden. Niettemin reikt Niekisch een aantal perspectieven aan die weliswaar hertaald naar een ander tijdperk verrassend actueel of bruikbaar lijken. In deze tekst staat het principe van politieke klassenstrijd centraal, als middel tot het bekomen van nationale vrijheid. De overwinning in de klassenstrijd wordt behaald door het terzelfdertijd succesvol afsluiten van de nationale strijd. Wij verwijzen hiervoor naar de fase van het huidige geglobaliseerde kapitalisme met de tegenstelling tussen de nationaal denkende werkende klasse en een kosmopolitische financiële elite die slechts dat vaderland kent waar het geld het meeste opbrengt. Voor de Zannekinbond is de Belgische staat een constructie ten dienste van deze kosmopolitische financiële elite, ten nadele van de nationale vrijheid en het welzijn van de Vlaamse en Waalse werkende klasse. Ook de Europese Unie is een constructie ten dienste van deze kosmopolitische financiële elite, ten nadele van de werkende klasse, van de volkeren van Europa en hun vrijheid. Een hernieuwde klassenstrijd én terzelfdertijd volksnationale bevrijdingsstrijd dringt zich in het huidige laatkapitalistische tijdperk op.  

Wie was Ernst Niekisch?

Ernst Niekisch, geboren in 1889, was een voormalig radicaal socialist en lid van de Beierse Radenrepubliek in 1918/1919. Hij ontwikkelde in de jaren twintig van de vorige eeuw een nationaal-revolutionaire visie, waarin Duits-nationale en socialistische doelstellingen gecombineerd werden oin een eigen “verzetsideologie”, gecentreerd rond het tijdschrift ‘Widerstand’ en door buitenstaanders (!) omschreven als “nationaalbolsjewistisch”. Niekisch publiceerde het tijdschrift Widerstand (Verzet)  vanaf 1926/27 tot aan het publicatieverbod eind 1934. Rond dit tijdschrift en haar intellectuele kring vormde zich een groep revolutionairen die zich fel zouden afzetten tegen het Hitlerregime. De betrekkelijk heterogene groep had contacten met sociaaldemocraten, communisten en vakbondsleden, maar ook met oppositionele leden van het leger, de politie en zelfs de Duitse geestelijkheid. Niekisch was daarnaast lid van ARPLAN, een vereniging ter studie van de Russische planeconomie, waar ook Karl Wittfogel, Ernst Jünger, Georg Lukacs en Friedrich Hielscher (onder wiens auspiciën Niekisch in 1932 een bezoek aan de USSR bracht) toe behoorden.  Voor de stevig anti-Westerse Widerstand groep was toenadering tot de Sovjet-Unie fundamenteel, één van de slogans van de beweging was “Sparta – Potsdam – Moskou”.

In 1932, hetzelfde jaar als de onderstaande tekst, gaf Niekisch via de Widerstand-kring zijn meer bekende pamflet ‘Hitler – Een Duitse ondergang’ uit waarin hij Hitler en zijn NSDAP fel bekritiseert. In de zomer van 1933 verbleef Niekisch korte tijd in Vlaanderen. In Gent ontmoette hij August Borms, op dat moment populair voorman van de Vlaamse Beweging, en waarschuwde hem (en anderen) voor het naziregime. Had men geluisterd, was de Vlaamse ontvoogdingsstrijd allicht een groot drama bespaard gebleven…  Vooral na de machtsovername door de nationaalsocialisten in 1933 werd de Widerstand-kring een magneet voor nationaal-revolutionair verzet tegen het naziregime. Een poging om een anti-Hitlerfront te vormen via contacten met o.a. de naar de KPD overgelopen Reichswehr-officier Scheringer, mislukte. Niekisch had ook grote invloed op Nikolaus von Halem, die in 1934 samen met Beppo Römer een plan uitwerkte om Hitler om te brengen. Het leidde tot hun arrestatie en jarenlange internering in Dachau… 

Niekisch werd op 22 maart 1937 gearresteerd vanwege zijn onvermoeibaar gepubliceerde kritiek op het Derde Rijk. In januari 1939 luidde het verdict van het Volksgerechtshof: levenslange hechtenis wegens “literair hoogverraad”. Ernst Niekisch werd in 1945 in slechte gezondheid door het Rode Leger bevrijd uit de gevangenis van Brandenburg-Görden. Na de Tweede Wereldoorlog bleef hij aanvankelijk in de DDR, werd lid van de SED en gaf als socioloog les aan de Humboldt-universiteit. In 1953 trekt hij zich uit de Oost-Duitse politiek terug als gevolg van de onderdrukking van de arbeidersopstand. 10 jaar later beëindigt hij zijn SED-lidmaatschap na kritiek op het DDR-bestuur  en verhuist naar West-Berlijn. De Koude Oorlog die Duitsland zo sterk heeft verdeeld, in twee door de grootmachten bezette en gecontroleerde delen, deed Niekisch besluiten dat men “in Duitsland alleen de keuze heeft om Amerikaans of Russisch te zijn. Wie vastberaden zijn eigen Duitse positie wil behouden, zal vroeg of laat in een hopeloos isolement terechtkomen.” In een ongepubliceerd manuscript pleitte hij kort voor zijn overlijden ervoor, om de naam van de socialistische DDR te wijzigen in Pruisen als symbool van verzet tegen verwestersing.

Tot lang na zijn dood in 1967 kreeg Niekisch nooit volwaardige erkenning voor zijn strijd tegen het Hitlerregime… De reden hiervoor is dat Niekisch een omstreden figuur is, en dit om twee redenen: ten eerste bevat zijn uitgebreide werk  –weliswaar in een relatief beperkt aantal gevallen- wel degelijk antisemitische uitlatingen. Niekisch was op dat vlak helaas een kind van zijn tijd, antisemitische uitspraken waren tijdens het Interbellum zeker niet enkel voorbehouden aan nazi’s maar kwamen ook ter (radicale) linkerzijde regelmatig voor met inbegrip van de USSR. Ten tweede was zijn democratiebegrip en zijn visie op politiek bestuur op zijn zachtst gezegd moeilijk verenigbaar met de demo-liberale Westerse visie. Maar dat waren de Oost-Europese regimes die zich op het marxisme beriepen evenmin en de vraag moet meer en meer worden gesteld of dit Westers liberale systeem wel zo zaligmakend is als de herauten ervan willen doen geloven…? Uiteindelijk werd zijn eis tot schadevergoeding voor de BRD-“justitie” in 1953 afgewezen op grond van grotendeels dezelfde anticommunistische “argumentatie” als zijn veroordeling door het naziregime. Ondanks de antisemitische smet op zijn blazoen, menen wij dat Ernst Niekisch het niet verdient om vergeten te worden in de donkere kelders van de geschiedenis noch dat hij voor de kar van extreemrechts in hun huidig politiek getto mag gespannen worden. Niet alleen verkondigde en publiceerde hij een interessante visie van verzet tegen het westerse imperialistische en liberale kamp, bovendien was hij -specifiek met betrekking tot Vlaanderen- één van de weinige buitenstaanders met enig gezag die nadrukkelijk waarschuwde niet mee te stappen in het moeras van de collaboratie met nazi-Duitsland.  

Klassenstrijd
(bron: Niekisch E., Widerstand. Sinus-Verlag, Edition d – Band 3, 1982, pp.165-171)


1.

Het verschil tussen klassen en de tegenstelling tussen hen om objectieve redenen is een realiteit die onvermijdelijk gebaseerd is op de specifieke kenmerken van de menselijke natuur, de omstandigheden van de menselijke samenleving en haar structuur. In de tijd van de “organische samenleving” ging de klassentegenstelling schuil achter de spanningen die nooit verdwenen zijn tussen de verschillende standen. Rijk en arm, hoog en laag, machtig en zwak, nobel en gemeen, vrij en afhankelijk, meester en dienaar, werkgever en werknemer, maar ook edelman en burger zijn lang niet alleen polariteiten binnen een harmonieus geheel die elkaar aanvullen; het zijn explosieve krachten die de maatschappelijke structuur moet temmen en waartegen ze zich voortdurend moet verdedigen.

Wanneer het gevoel van klassentegenstelling toeneemt tot de vastberadenheid om deze uit te vechten, dan verandert klassentegenstelling in klassenstrijd. Klassentegenstelling is een bestaand feit dat buiten de menselijke wil ligt; klassenstrijd is een bewuste intensivering van het antagonisme, die alleen door de menselijke wil geproduceerd wordt. Men vindt de klassentegenstelling, men organiseert de klassenstrijd. De klassentegenstelling is een staat, de klassenstrijd een mobilisatie. Klassentegenstelling is het lot, klassenstrijd is opstand tegen het lot.

De klassenindeling is verticaal; deze gaat van onder naar boven. Beneden draagt men lasten; de druk van het geheel rust erop. Hoe meer men naar boven klimt, hoe “luchtiger” men is, hoe vrijer men zich kan bewegen, hoe hoger men zijn hoofd en schouders kan strekken. Het uitzicht van onder naar boven is wezenlijk anders dan dat van boven naar beneden. Er is niets beneden dat benijdenswaardig zou zijn voor degene die erboven staat. Degene die boven is heeft geen reden om “jaloers” te zijn op degene die onder hem is; hij geniet van zijn hoogte, zijn “sublimiteit”, net zo vaak als zijn oog naar beneden valt. Degene boven, daarentegen, die van onderaf wordt bekeken, verschijnt als de betere, de gelukkigere partij. Men wordt ervan uitgesloten door eronder te zitten: men lijdt en benijdt dus.

Het is dus begrijpelijk dat de wil tot klassenstrijd altijd onderaan ontvlamt. Wie boven is, vindt het bestaan van de wereldorde afhankelijk van het feit dat hij zijn verheven plaats niet verliest; wie begunstigd wordt, gelooft altijd dat hij dat terecht is. In het kader van de klassenstrijd staat hij aan de zonnige kant; er is geen impuls om de posities van de donkere kant met een vechtlust te veroveren. De klassenstrijd is gericht op het voorrecht om aan de top te staan; wie aan de top staat, loopt het risico te worden neergehaald zodra de klassenstrijd is opgelaaid. Dus al degenen die aan de top staan hebben goede redenen om de klassenstrijd als heiligschennis en boosaardigheid te bestempelen. Het is goed om aan de top te staan; om zich daar veilig te voelen, is het nodig dat degenen die van onderaf komen zich met dezelfde voldoening thuis voelen in de diepte onderaan. De klassenstrijd is als een aardbeving; de grond waarop men zich heeft gevestigd davert. De klassenstrijd wordt verbannen als een wereldkwaad: hierover bestaat algemene overeenstemming aan de top. Als er ook algemene overeenstemming zou zijn aan de onderkant, zou de klassenstrijd worden geëlimineerd; wie aan de top staat hoeft dan nooit bang te zijn dat hij wordt neergehaald. Maar er is geen algemene instemming aan de onderkant. Er is een verleiding om naar boven te dringen; zij die niets te verliezen hebben dan hun ketenen, proberen altijd alles te winnen. Dus het geluid van de klassenstrijd wordt nooit tot zwijgen gebracht.

2.

Het marxisme beweert dat de drijvende kracht van de geschiedenis de klassenstrijd is; de geschiedenis is “niets anders dan de geschiedenis van de klassenstrijd”. Het is zelf historisch de meest omvattende onderneming om het klassenbewustzijn van de lagere klassen op wereldschaal aan te scherpen en te doordrenken met het fanatisme van de wil tot klassenstrijd. Haar interpretatie van de geschiedenis is een van de middelen om de wil van de klassenstrijd te stimuleren: het verklaart de geschiedenis zoals het de geschiedenis wil maken.

Reeds zeventig jaar lang is de Duitse arbeider opgeleid tot klassenbewustzijn, hij is klaargestoomd voor de klassenstrijd. Er is geen enkele arbeider in de hele wereld wiens bewustzijn van klassenstrijd meer is getraind, wiens wil om klassenstrijd te voeren sterker is gedrild. Toch heeft de Duitse arbeider tot op de dag van vandaag de revolutie van de proletarische klasse nog niet gewaagd. 1918 was slechts een ineenstorting: coalitiepolitiek en wat volgde was geen klassenstrijd maar een lakeiendienst voor de burgerlijke orde, zoals niet alleen blijkt uit de gezette stappen waarmee de schandalige zelfvernietiging van rechten  van de arbeider momenteel wordt bevestigd. Het proletarische idee van de klassenstrijd heeft in Duitsland tot op de dag van vandaag geen enkele historisch scheppende kracht ontwikkeld.

3.

De opstand van de Franse bourgeoisie tegen de feodale sociale orde in 1789 was klassenstrijd. Onder de opvolgers van Lodewijk XIV was de grote wereldpositie van Frankrijk geleidelijk aan afgenomen. Frankrijk verloor zijn Amerikaanse rijk. Het werd in Europa ingehaald door Pruisen en Oostenrijk. De staatsschuld verlamde het vermogen om te bewegen in het buitenlands beleid. De heersende feodale klasse verspilde een glorieuze historische erfenis; ze was op weg om Frankrijk in een totale ondergang te storten. Het was een slechte zaakwaarnemer van de nationale levensbehoeften geworden.

Was er een betere bewaarder van deze levensnoodzaken? De bourgeoisie beweerde het te zijn. De emigranten die vanuit Koblenz het buitenland op verraderlijke wijze tegen Frankrijk opzetten, hebben deze bewering vervolgens bevestigd (*).

De bourgeoisie verjaagde de adel uit klassenstrijdinstincten. Maar ze verdiende te worden verjaagd om redenen van nationale politiek. De beroering was veel meer dan een sociale gebeurtenis: het idee van de klassenstrijd is hier samengesmolten met een vurige nationale pathos. De Franse burger redde zijn vaderland van het achterlijke Europa door zijn koning en zijn adel te onthoofden. De omverwerping van de sociale orde bracht hem rijke sociale verworvenheden. Maar deze omverwerping had een nationale functie vervuld. De bourgeoisklassenstrijd was de vorm waarin, onder de gegeven omstandigheden, de nationale strijd van Frankrijk voor zelfverbetering op eigen kracht met succes kon plaatsvinden. De klassenstrijd was een middel van nationale strijd. De nationale strijd, niet de klassenstrijd, gaf de uiteindelijke betekenis aan het gebeuren. De klassentegenstelling werd verhit tot klassenstrijd, zodat ze een politieke drijfveer kon worden en een nationale noodzaak kon vervullen. De Franse bourgeoisie werd de heersende klasse omdat haar klassenstrijd zich had onderworpen aan de wettigheid van het politieke en nationale bestaan van Frankrijk. De klassenstrijd van de Franse Revolutie putte zijn eigenlijke inhoud niet uit. Omdat de Franse bourgeoisie de nationale en politieke macht van Frankrijk herstelde, nam ze ook sociaal leiderschap op zich: ze bleef zegevierend in de klassenstrijd omdat ze de nationale strijd met succes had afgesloten.

Zoals de Franse bourgeoisie Frankrijk redde van de politieke onmacht, zo redde de Russische arbeider Rusland van de ondergang van verscheuring en kolonisatie. De Russische feodale en burgerlijke bovenklasse had samengezworen met de vijanden van het land; ze zouden de nationale onafhankelijkheid en integriteit hebben opgegeven als ze garanties hadden gekregen voor het behoud van hun bevoorrechte positie. Zo werd het bestaan van de hogere klassen eenvoudigweg een bedreiging voor Rusland; als Rusland onafhankelijk en in vrijheid van buitenlands beleid wilde blijven bestaan, moesten die klassen worden vernietigd. Ze waren agenten en bondgenoten van de westerse mogendheden; de verdediging van hun klasse-privileges was landverraad. Daarom hebben ze het lot van de verraders ondergaan. Het eeuwige Rusland was bij de partizanen, was bij de regimenten van de revolutionaire arbeiders; de aangestelde vertrouweling was van de ene op de andere dag Lenin geworden. Het idee van de klassenstrijd zou niet de kracht hebben gehad om te ontbranden als het niet geladen was met het dynamiet van de nationale missie. Het idee van de klassenstrijd had tot dan toe zeker bestaan; maar het was saai en zonder momentum; het zou enkel op wat gebalk uitdraaien. Het werd een schietpartij, die het vermolmde elimineerde en de onverwoestbare substantie verteerde op het moment dat het die nationale missie overnam waarvoor het uur van de grootste Russische behoefte een gehoorzaam en opofferend middel zocht. Ook de Russische Revolutie was een nationale revolutie. De wil tot klassenstrijd van de Russische arbeider had zijn politieke functie: het was de soldatenmoraal die de arbeider op de been bracht zodra hij werd opgeroepen om wereldgeschiedenis te schrijven.

4.

Het bijzondere aan de Duitse klassenbewuste arbeidersbevolking is dat zij aanhoudend die nationale pathos vermijdt; dit geldt zowel voor de sociaaldemocraten als voor de communisten. Het verstijft zich op zijn klassenstrijdegoïsme; de bredere nationale horizon beangstigt haar. Sinds 1918 ervaart ze dat het klassenbewustzijn, dat zich dogmatisch strikt tot zichzelf beperkt, politiek gezien volstrekt niet te ondersteunen is. Het heeft geen politiek gewicht op zich; als het weigert een hefboom te zijn voor nationale zaken, kan het niet als actieve kracht in de loop van de gebeurtenissen ingrijpen. De sociaaldemocratie en de communistische partij zijn geen levende wezens; het ontbreekt hen aan het charisma om de politieke ruimte van Duitsland binnen te dringen. De sociaaldemocratische klassenstrijd werd een holle frase; ze schudde de Duitse bourgeoisie niet door elkaar en voor zover ze zich probeerde te vertalen in de politiek, werd ze een element van vriendjespolitiek van de Franse buitenlandse politiek. De communistisch getinte klassenstrijd werd daarentegen in een zinloos lawaai weggerukt. Het streefde ernaar een uitloper te zijn van de Russische wereldrevolutie; maar omdat het geen instrument kon zijn van de fanatieke vurigheid van het Russische nationalisme op Duitse bodem, bleef het een zeer lege, oncreatieve aangelegenheid.

Het burgerlijke karakter van de orde van Versailles is ronduit een uitdaging voor de Duitse arbeider om zijn klassenstrijd met het Duitse vrijheidsstreven te laten versmelten. De sociaaldemocratie blijft in het licht van deze uitdaging in een trage stilte. Het Duitse communisme voelt zich af en toe geïrriteerd door deze uitdaging, maar het meest extreme wat het durfde te doen was wat tactisch sleutelen aan de Duitse wil tot vrijheid. Ook dat is voorbij; ondertussen heeft het zich teruggetrokken in zijn even zuivere als dode klassenegoïsme.

Het feit dat de wil van de Duitse arbeider om de klassenstrijd te voeren ontoegankelijk blijkt voor de nationale pathos stelt de sociale macht van de Duitse bourgeoisie betrouwbaarder dan wat dan ook veilig, begunstigt de restauratie en bevordert het fascisme. De Duitse bovenlaag speelt onder één hoedje met buitenlandse vijanden; zij sluit een pact met Versailles, zoals de Russische bovenlaag een pact had willen sluiten met Frankrijk, Engeland, Japan en Amerika. Het verplaatst zijn kapitaal naar het buitenland; door middel van internationaal vertrouwen en schuld levert het de Duitse economie over aan kwaadwillige buren. Haar beleid van vervulling is een beleid van voortdurende zelfverloochening. Het heeft geen moreel recht meer om daar nog te zijn.

Maar er is niemand die er een einde aan kan maken in het belang van Duitsland. Het kon alleen gebeuren door een klassenstrijd waarvan de echte drijvende kracht de stormachtige adem van de Duitse passie voor vrijheid zou zijn. Het idee van de klassenstrijd alleen geeft de Duitse arbeider niet de bevoegdheid om dat te doen; zijn adem, zoals hij zelf voelt, is helemaal niet voldoende voor zo’n historische taak.

Deze nationale taak blijft dus onvoldaan.

Zo kan de Duitse burgerlijke orde haar systeem van herverzekering met de orde van Versailles steeds verder ontwikkelen.

Zo zakt Duitsland steeds dieper weg in de Franse overheersing.

Dit is de hopeloosheid van de Duitse situatie: dat het verband tussen de proletarische strijdlust en het nationale pathos niet als een zeer elementair proces heeft plaatsgevonden.

De wil tot klassenstrijd, die aandacht besteedt aan zijn zuiverheid en echtheid, bevrijdt niet eens de sociale klasse die het cultiveert. De klassenstrijd als politiek orgaan en als drager van de nationale levenswil bevrijdt de volkeren.

Eindnoot
(*) Niekisch bedoelt hier de Franse royalistische krachten onder aansturing van de broers van Lodewijk XVI die naar Koblenz waren gevlucht ten gevolge van de Franse Revolutie. Vanuit o.a. Duitsland probeerden zij een emigrantenleger op de been te brengen om een royalistisch gezinde invasie op Frankrijk uit te voeren. Dit versterkte het voornemen van de Franse Nationale Vergadering om met een ultimatum het conflict met Pruisen en Oostenrijk op te zoeken en mondde in april 1792 uit in oorlog.