Een historische basis van het Vlaams nationaal-revolutionair streven: het manifest van de Raad van Vlaanderen, 1917.

Reeds meer dan een eeuw geleden, op 22 december 1917, riep zoals bekend de ‘Raad van Vlaanderen’ de onafhankelijkheid van Vlaanderen uit. Deze Raad was eerder dat jaar, op 4 februari, opgericht. In volle oorlogstijd dus, tijdens Duitse bezetting. Nauwelijks een jaar eerder vond in Ierland de Paasopstand plaats en Rusland bevond zich aan de onrustige vooravond van de bolsjewistische revolutie. Op een Landdag werd een manifest aangenomen waarin de zogenaamde Raad van Vlaanderen een orgaan zou zijn dat “alle vraagstukken van maatschappelijke, politieke en economische aard, betrekking hebbende op de toekomst van het Vlaamse volk, zal onderzoeken en oplossen”. Ze wensten de bestuurlijke scheiding door te voeren, namelijk de splitsing van alle Belgische ministeries en administraties. Er werd vanuit gegaan dat internationale vrede in aantocht was en dat de Raad van Vlaanderen de Vlaamse eisen op een vredesconferentie ter sprake zou brengen. Dit manifest van de toenmalige Raad van Vlaanderen omvatte voor het eerst een duidelijke sociaaleconomische grondslag van het Vlaams-nationale streven waardoor het een breukmoment vertegenwoordigde met de voordien louter taalkundige en culturele flamingantische strijd. Dit document geeft voor Zannekinbond een historische basis weer voor een Vlaams-nationale ontvoogdingsstrijd die onmogelijk kon los gezien worden van de wil tot verregaande maatschappelijke veranderingen, in de eerste plaats op sociaaleconomisch vlak ten gunste van de verschoppelingen van de 19de en vroege 20ste eeuw: arbeiders en kleine boeren.

De leden van de toenmalige Raad van Vlaanderen, geloofden in het revolutiejaar 1917 in een vredevolle nabije toekomst en wensten te bewijzen dat Vlaanderen in staat was zichzelf te besturen.  August Borms, één van de belangrijkste leden, verwoordde het als volgt:  “De vrede hangt in de lucht! Hij kan onmiddellijk intreden. Ik zou dan ook vragen van het ogenblik gebruik te maken om de Politieke Scheiding uit te roepen (…). Wij zijn nu eerst revolutionairen (…). Laat ons de Vlamingen een daad tonen. Dan zullen ook de Duitsers meer eerbied voor ons hebben. Leve de Politieke Scheiding!” De Duitse bezetter wou echter helemaal niet instemmen met een onafhankelijke Vlaamse staat en werkte de initiatieven vanuit de Raad al snel tegen. Het bezettingsbestuur, dat met het oog op eventuele vredesonderhandelingen, de voorkeur gaf aan een federalistisch België, remde voortdurend af. Het liet niet toe dat de Raad met haar radicaal separatisme meer zou betekenen dan een adviserend functie. De onafhankelijkheidsverklaring op 22 december gebeurde dan ook zonder medeweten van de Duitsers.

Tot daar de historische feiten van een onafhankelijkheidverklaring die in principe weinig of geen daadwerkelijke politieke verandering teweeg bracht. Wat voor ons in het algemeen en de Zannekinbond in het bijzonder, belangrijker is en best wat meer in de aandacht mag worden geplaatst, is de motivering die de leden van de Raad van Vlaanderen aan hun onafhankelijkheidsverklaring koppelden. Aan  de onafhankelijkheidverklaring van 22 december 1917 ging een manifest vooraf dat al in februari 1917, nauwelijks een aantal dagen na de oprichting van de Raad van Vlaanderen, werd opgesteld. De radicale eis tot Vlaams zelfbestuur werd in dit manifest duidelijk gekoppeld aan fundamentele sociaaleconomische veranderingen. Het manifest was dus tot stand gekomen op een moment dat de Russische revolutie -die internationaal inspireerde voor wie verandering nastreefde- nog moest plaatsvinden. 

Het manifest schetst een beeld van de wantoestanden waarmee de doorsnee Vlaamse bevolking tot dan toe werd geconfronteerd. Naast een aanklacht tegen partijpolitiek die niet in staat blijkt de problemen op te lossen, richt het manifest de pijlen op België dat niet in staat bleek de meest hoogdringende veranderingen op cultureel, maatschappelijk en economisch gebied door te voeren met als resultaat dat de laagste bevolkingsklassen in Vlaanderen geen menswaardig bestaan kenden. Eén op zes Vlamingen leefde van liefdadigheid en steun. De Raad meende terecht dat de landbouw en nijverheid in Vlaanderen werden uitgebouwd en uitgebaat op basis van “vreemde behoeften” in plaats van wat de eigen bevolking wenste. De erbarmelijke toestanden droegen bij tot emigratie en grensarbeid. De Raad van Vlaanderen formuleerde ook een aanklacht tegen het Belgisch bankwezen dat bepaalde investeringen in de eigen Vlaamse industrie weigerde en wreef de regering aan dat ze de rijkdom van de Kempense steenkool in aanzienlijke mate in handen had gespeeld van “vreemde kapitalisten”.

De Raad van Vlaanderen, die radicaal het separatisme bepleitte, beschouwde bestuurlijke scheiding dan ook uitdrukkelijk niet als de bekroning van de Vlaamse Beweging. Niet de afgeleide taalstrijd maar wel de strijd om brood en voorspoed, de strijd tegen uitbuiting en kapitalistisch imperialisme was het richtbaken. Het manifest stelt letterlijk: “Maar het Vlaamsche volk zal slechts in aanzien winnen, als al de ekonomische faktoren van zijn land te zijnen voordeele uitgebaat worden.” Het lijkt wel of een Vlaamse James Connolly de pen vasthield. De Vlaamse natievorming via de Belgische federalisme-creatie leidt finaal tot niets anders dan een België in het klein, een doorgeefluik voor de heersende belangen, een bestendiging van het status quo met als ultiem doel het in stand houden van de Belgische staat.

Aan het geschetste beeld wordt een economisch programma toegevoegd waarop de radicale Vlaamse beweging haar strijd ent. Dit programma, dat niet exhaustief een negental punten omvat, is duidelijk op een leest geschoeid die de Vlaming het eigen beheer over haar economie wil verzekeren en niet langer het internationale kapitaal ten gunste wil zijn: de ontwikkeling van industrie en kapitaal in Vlaanderen moet “op Vlaamschen grondslag” gebaseerd zijn en de uitbating ervan dient “in volksgezinden geest” te gebeuren.  Uitbouw van infrastructuur, handel en heropbouw van industrie (met eis tot teruggave van weggevoerde machines door Duitsland) moet met het oog op tewerkstellingspolitiek. De Raad eist voorts kwalitatief onderwijs in Vlaanderen, hogere lonen voor werknemers, betere huisvesting en betere bescherming van arbeiders met inbegrip van een vorm van sociale zekerheid via het invoeren van verzekeringsplicht met meer voordelen voor de werkende klasse.

Niet alleen komt de Raad ook op voor de kleine middenstanders, voor de aanzienlijke bevolkingsgroep van kleine boeren en pachters eiste de Raad van Vlaanderen zaken waarmee een vroeg 20ste eeuwse versie van Nicolaas Zannekin meteen had ingestemd. Concreet: beteugeling van misbruik van eigendomsrecht, betere toegang tot landbouwkredieten, wettelijke regeling van het pacht- en huurstelsel voor hoeves en landerijen. De voorstellen wijzen op het streven naar een lotsverbetering voor wie de gronden bewerkt en uitbaat ten nadele van wie ze bezit. Het economisch programma bevatte ook nadrukkelijk de oriëntatie op een rechtvaardiger, progressief fiscaal systeem dat de grote vermogens extra wou laten bijdragen aan de gemeenschap en voor de invoering van een “vermogensbelasting op volksgezinden voet”… Het contrast met de burgerlijke (uiterst-)rechtse stroming die zich vandaag “Vlaams-nationalistisch” denkt te kunnen noemen kan niet groter zijn.

Was dit alles marxistisch-revolutionair? Neen! Zeker niet. Maar het had wel het potentieel in zich om de Vlaamse ontvoogdingsstrijd te enten op een revolutionaire lotsverbetering van de meerderheid van de bevolking: de werkende klasse. Van het oude taalflamingantisme tot het hedendaagse neoliberaal of rechts-identitaire “Vlaams-nationalisme” loopt daarentegen één rechte lijn: de lijn van burgerlijke gematigdheid, ideologische leegte en desinteresse voor de sociaaleconomische belangen van de werkende klasse.


Wat de Raad van Vlaanderen toen deed, was geen baanbrekende gebeurtenis. De onafhankelijkheid was immers een doodgeboren kind. We herhalen dat het belang vooral ligt in de motivatie die aan de basis ligt van dit radicale Vlaamse streven. Zelfs wanneer Vlaanderen ondertussen in de voorbije eeuw een verregaande industriële ontwikkeling met bijhorende welvaartstoename doormaakte betekent dit nog niet dat de sociaaleconomische strijd tegen wantoestanden waar de werkende klasse in het algemeen en de Vlaamse in het bijzonder slachtoffer van is, terzijde kan geschoven worden. Integendeel, het globalisme van de 21ste eeuw versterkt zelfs de wantoestanden opnieuw terwijl Vlaanderen nog steeds geen volwaardige zelfbeschikking heeft. De huidige Vlaamse deelstaat in het federale België is slechts een machteloos zoethoudertje, zoals eerder gesteld ontstaan uit pogingen om de levensduur van de Belgische kapitalistische staatsconstructie en haar monarchie langer in stand te houden. Nationale bevrijding krijgt vorm via klassenstrijd, nationale ontvoogdingsstrijd krijgt enkel spanning in verbintenis met sociale strijd.

Nog steeds is bijvoorbeeld ongeveer driekwart van de Vlamingen voorstander van een grotere financiële bijdrage vanwege de rijke elites in de staatskas en gemeenschapsfinanciën. Binnen de grote vertegenwoordigende organisaties van het rechtse Vlaams-nationalisme leeft dit echter geenszins, uit angst hun burgerlijke aanhang voor het hoofd te stoten. Electorale successen binnen een systeem waar de machthebbende elites nooit zullen toelaten dat ze van hun macht weggestemd worden, camoufleren slechts die burgerlijke gematigdheid. Men roept wel, maar men bijt niet. Net hetzelfde geldt voor het nastreven van een andere economische ordening die -hertaald naar hedendaagse omstandigheden- tegemoet komt aan het historische streven van de -nochtans kleinburgerlijk samengestelde- Raad van Vlaanderen. Overigens is die industriële ontwikkeling ook geen eenparig succesverhaal, de negatieve kanten worden stelselmatig onderbelicht. Ruim 40 jaar neoliberale afbraakpolitiek brengt in sneltreinvaart wantoestanden terug die door de naoorlogse uitbouw van een welvaartstaat (tot stand gekomen na WO2 uit angst voor het socialistische kamp) enigszins verdwenen of gemilderd werden. 15% van de Vlaamse bevolking leeft in armoede, de voedselbanken zien hun aanvragen stijgen, kinderarmoede stijgt, onderwijskwaliteit en publieke dienstverlening gaan zienderogen achteruit,… De dominante opinie wordt gekneed in neoliberale richting via de 4de macht, de regimemedia, waarin men een duidelijke langjarige tendens ziet aftekenen gericht tegen klassenstrijd.

De Vlaamse ontvoogdingsstrijd wordt dan ook in de 21ste eeuw het best nauw verbonden met strijd voor grondige sociaaleconomische verandering. Voor ons is de herijkte klassenstrijd een overgangsfase naar onder andere de (her-)opbouw van de natie in een ander, socialistisch Europa. Het is bedoeld om het nieuwe kaderwerk te creëren dat de natie als zodanig in staat zal stellen om haar eigen culturele en politieke vruchtbaarheid uit te bouwen. We kunnen de missie van de hedendaagse  werkende klasse alleen als een nationale taak beschouwen, in solidariteit met de strijd voor nationale zelfbeschikking van de werkende klasse elders in de wereld. Het idee van een vaderlandsloze internationale arbeidersklasse is niet alleen door de feiten achterhaald, het omvat ook een ontkenning van organische bindingen en kan niet worden gecombineerd met de moraliteit die voor ons onmisbaar is. Onze veroordeling van de vaderlandsloze machthebbende elites is gebaseerd op het idee van verantwoordelijkheid jegens de gemeenschap(pen) en de natie.  België zal als kapitalistische belangenconstructie steeds een deel van het westers-imperialistische kamp blijven, haar bestaan en beleid zal steeds gericht blijven op de belangenbehartiging van haar meest invloedrijke en machtige kapitaalsgroepen. De evolutie in de cijfers inzake diverse maatschappelijke en sociaaleconomische kwesties liegen niet terwijl de onafhankelijkheid, ondanks de grootste electorale overwinningen voor het burgerlijk Vlaams-nationalisme ooit, nooit verder af was!