De rijken hebben geen vaderland

Na decennia van kapitalistische aanvallen op syndicalisme, sociale regelgeving en publieke goederen, is het laatste wat we moeten doen, naar rijke elites kijken als onze weldoeners. In deze tijd van laatkapitalistische globalisering krijgen we in toenemende mate een stam van mobiele “global villagers” die zich waarschijnlijk als wereldburgers zullen identificeren. Dit is het beeld van individualistische hoogvliegers die aan de winnaarszijde van de laatkapitalistische globalisering staan en een wereld zonder grenzen willen. Zij leven in hun “global citizen bubble” en hechten meer waarde aan autonomie en mobiliteit dan aan lokale en nationale gehechtheid, gemeenschap en samenhorigheid. Niet alleen vergt die mobiliteit de nodige financiële middelen die de werkende klasse veelal ontbreken. Het kosmopolitisme dat bij rijken en hogere middenklasse leeft is in aanzienlijke mate ook gebaseerd op diverse sociale netwerken die tot ver buiten de nationale grenzen reiken en die in de eerste plaats door de professionele activiteit, studies en de hogere graad van mobiliteit bereikt worden.

De hoofdzakelijk monoculturele werkende klasse wordt al snel als “bekrompen” en niet in staat tot het omgaan met mensen met een andere culturele achtergrond beschouwd. Mogelijkheden om deel uit te maken van diverse, internationale gemeenschappen zijn voornamelijk toegankelijk in grotere metropolen. Brussel behoort daar ook toe. Voor de werkende klasse die geen toegang heeft tot dergelijke sociale netwerken, ontstaat het besef van er niet bij horen. Steeds meer evolueren we naar een toestand waarin de rijke elite zich ongemakkelijk voelt waar te weinig “diversiteit” ervaren wordt en geen internationale gemeenschap aanwezig is, of waar een tegenreactie vanuit de werkende klasse tot stand komt. Brexit maakte dit voor een aanzienlijk aantal Britse rijken en hoogopgeleide EU-onderdanen duidelijk. Naar aanleiding van het Russisch-Oekraïense conflict komt ook een deel van de Russische rijke elite steeds meer voor de keuze te staan.

De rijke elites beschikken over de mogelijkheid om -vaak via goedbetaalde fiscale adviesbureaus- internationale constructies (brievenbusfirma’s) uit te bouwen die de mogelijkheid schenken om op legale wijze grote sommen uit de handen van de belastingdiensten en dus de gemeenschap te houden. De zogenaamde Panama Papers laten goed zien wat de risico’s zijn van het feit dat er vaak zo weinig bekend is over de personen die zich achter complexe bedrijfsstructuren bevinden, diegenen die uiteindelijk het geld ontvangen. Liberale westerse overheden weigeren maatregelen te nemen die dit bemoeilijken of ongedaan maken, zoals bijvoorbeeld de invoering van een publiek register van “beneficial owners” (oftewel uiteindelijke eigenaren) die finaal de rijkdom van de belastingontwijkende multinationals en grote ondernemingen opstrijken. Verplichtte rapportage maakt het mogelijk om te beoordelen waar bedrijven reële economische activiteiten hebben, hoeveel winst zij in verschillende landen genereren en waar zij belasting betalen en welke grensoverschrijdende transacties binnen bedrijfsgroepen plaatsvinden.

In het liberale Westen hebben miljonairs en miljardairs het politieke systeem van de landen gekocht en laten ze de economie in hun voordeel werken. Hun politieke waterdragers verkondigen ondertussen het –door diverse studies achterhaalde– doorsijpeleffect (“trickle down” effect) waarbij foutief beweerd wordt dat uit toenemende rijkdom bij de kapitalistische toplaag er automatisch ook een positief effect gegenereerd wordt voor de lagere klassen van de bevolking inzake toename van rijkdom. De opvatting dat filantropie de oplossing is voor de problemen in de wereld berust op de foute gedachte dat de zeer rijken het voortouw zouden moeten nemen bij de bestrijding van armoede, ziekte en andere sociale kwalen. Juist het bestaan van kapitalisten creëert immers de meeste van deze problemen. De positie van kapitalisten in de economische structuur dwingt hen bijna om op sociaal destructieve manieren te handelen. Hun filantropische inspanningen, vrij van enige vorm van democratische controle of toezicht, zijn vaak ondoeltreffend. En zij bevorderen veelal de eigen belangen van de rijken ten koste van de mensen die zij beweren te helpen.

In tegenstelling tot de meerderheid, de werkende klasse, halen de rijken het leeuwendeel van hun inkomen uit investeringen in plaats van uit lonen: zij zijn kapitalisten in plaats van loontrekkenden. In plaats van in hun levensonderhoud te voorzien door de verkoop van hun arbeid zoals de werkende klasse dit doet in het kapitalistisch systeem, zijn de rijken afhankelijk van het succes van bedrijven waarin zij aandelen bezitten, of van de rente op leningen die zij hebben afgesloten, of van de huur van onroerend goed. Dit succes wordt gevoed door een beleid waar nationale overheden zo weinig mogelijk regulatieve hinderpalen kunnen vormen en vrij verkeer van goederen, diensten, mensen en kapitaalstromen gefaciliteerd wordt. De afhankelijkheid van de rijken van investeringen onderwerpt hen aan bepaalde economische imperatieven, die hen er doorgaans toe dwingen de lonen te verlagen, de arbeidsomstandigheden te ondermijnen, mensen hun baan te ontnemen en te strijden tegen economisch beleid dat de werkenden ten goede komt. Internationale concurrentie bevordert een cyclus van concurrerende prijsverlagingen en kwalitatieve achteruitgang.  


We moeten een massabeweging (via militant syndicalisme, via de Gele Hesjes beweging,…) opbouwen die krachtig genoeg is om het op te nemen tegen de rijke elite, zodat we de controle kunnen overnemen over sociaal gecreëerde rijkdom en deze kunnen onderwerpen aan publieke, democratische controle die vorm krijgt binnen een nationale staat. Dan kunnen we beginnen de problemen op te lossen die de rijken in hun “global citizen bubble” meestal niet willen maar vooral ook niet kunnen oplossen. Enkel de nationale staat biedt de mogelijkheid om politieke sturing aan de economie op te leggen.