Roza de Guchtenaere

Roza de Guchtenaere werd in 1875 te Ledeberg bij Gent geboren. Ze groeide op in een militant vrijzinnig gezin en kreeg de kans om te studeren. Haar felle afkeer jegens godsdienst zou later wat temperen door haar contacten met de Gentse activist en protestantse dominee Domela Nieuwenhuis Nyegaard. Naast haar vegetarisme verdedigde ze als zogenaamde “Goede Tempelierster” een geheelonthouding van alcohol. Rond het jaar 1900 werd de Guchtenaere actief bij het Algemeen Nederlands Verbond, wat haar een levenslange propagandiste maakte van de Groot-Nederlandse gedachte. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Roza de Guchtenaere een militante van de activistische collaboratie.

Net als voor de andere Vlaamse figuren die Zannekinbond centraal stelt, geldt ook voor de Guchtenaere het belang van haar Vlaamse strijd in de vanzelfsprekende koppeling met strijd tegen sociaal onrecht. In haar thuisstad Gent was ze getuige van de armoede en sociale wantoestanden die er het toenmalige Vlaamse proletariaat teisterden. De verantwoordelijkheid van de katholieke kerk (en dan vooral de hogere clerus) voor de armtierige situatie waarin Vlaanderen toen verkeerde, zou haar als vrijzinnige steeds tot felle kritiek drijven. De Guchtenaere zou zich vooral bezighouden met de achteruitstelling van Vlaamse meisjes en het gebrek aan Nederlandstalig, Vlaams onderwijs wat een hypotheek legde op de verdere ontwikkeling van Vlaanderen en haar bevolking.

Als feministische lerares aan het Gentse meisjesatheneum hekelde ze tijdens een redevoering de verantwoordelijkheid van het Gentse stadbestuur dat vervlaamsing van het onderwijs in Gent niet steunde. Tijdens vakantiemaanden organiseerde De Guchtenaere lezingen voor de meisjes van de hogere jaren in het Nederlands. In 1916 werd zij lerares aan de rijksnormaalschool van Laken, een Vlaamse gemeente die toen nog geen deel uitmaakte van de stad Brussel maar die flink aan het verfransen was. Zij leerde er een asociale gevolgen van de verfransingsdruk kennen die daar nog meer doorwoog op de lagere sociale klassen dan in het Gentse. Eind 1917 keerde ze terug naar Gent en werd er directrice van de eerste Nederlandstalige normaalschool van Gent, de Rijksmiddelbare Normaalschool.

Ondertussen was de Guchtenaere ook actief in de vredesbeweging. Eind 1917 werden overal in Vlaanderen drukbezochte vredesmeetings georganiseerd. Op 17 november hield de Guchtenaere een eigen vredesmeeting met feministische inslag: alleen vrouwen mochten op haar meeting weerwoord geven. In 1918 werd ze ook lid van de Vlaamsgezinde Nationalistische Vrouwenbond, onder leiding van de gepensioneerde regentes Sylvia De Cavel. Wekelijks werd vergaderd rond thema’s als de emancipatorische rol van de vrouw, de belangstelling van vrouwen voor sociale en politieke problemen, de positie van vrouwen in economie, kunst en literatuur. Tijdens de weekends hielpen de activistische vrouwen Vlaams-nationaal propagandamateriaal bussen. Met de Vrouwenbond slaagde ze erin niet alleen studentes en leraressen te bereiken maar ook huisvrouwen en arbeidsters uit de in Gent sterk aanwezige textielindustrie. Deze Vrouwenbond verdedigde de doelstellingen van de eerste feministische golf in België: emancipatie via een beter onderwijs, materiële ontvoogding van volksvrouwen, stemrecht en sociaaleconomische gelijkheid voor beide geslachten. 

In mei 1917 bracht de bekende Duitse feministe Adèle Schreiber – Krieger een bezoek aan Vlaanderen en zou er een tijdlang verblijven. Haar denken zou Roza de Guchtenaere in verregaande mate beïnvloedden. Schreiber – Krieger was een feministische SPD-politica die in het Weimarparlement meermaals tussenkwam inzake vrouwenrechten en het wijzigen van de anti-abortuswetgeving. Op het moment dat Schreiber – Krieger ervoor pleitte dat vrouwen in de Gentse fabrieken moesten worden aangeworven om de Duitse oorlogsindustrie te dienen, was de sympathie vanwege de Guchtenaere snel bekoeld.

Enkele dagen na de wapenstilstand in 2018 werd Roza de Guchtenaere gearresteerd omwille van haar activisme. Er volgden maanden van eenzame opsluiting en vernederingen, maar dit brak haar overtuiging geenszins, integendeel. Op haar proces in april 1919 verdedigde ze zichzelf en het activisme, in de overtuiging dat ze niets fout had gedaan. Het activisme was voor haar een symbool van de groeiende mondigheid van Vlamingen die zichzelf zouden kunnen besturen. Ze werd door de krijgsraad veroordeeld tot 15 jaar opsluiting met dwangarbeid waartegen ze niet in beroep ging.

Begin 1921 kon Roza de Guchtenaere reeds in voorlopige, voorwaardelijke vrijheid komen. Ze weigerde hierop in te gaan, omdat één van de voorwaarden haar zou verbieden nog aan politiek te doen. De toenmalige minister van justitie, de socialist Vandervelde, werd door de linkerzijde in zijn partij onder druk gezet om amnestie toe te kennen aan de activisten. De eerste amnestiemotie in het parlement werd overigens ingediend door het Franstalig parlementslid Jacquemotte in april 1919, de man die later aan de wieg zou staan van de Communistische Partij van België. De Guchtenaere zou eind 1921 vrijkomen.

In de gevangenis schreef ze een boekje: “Over Ina Boudier Bakker’s De Moderne vrouw en haar tekort”. Het is een repliek op antifeministische uitlatingen in het boek van de Amsterdamse kunstenares Boudier Bakker, die kritiek had geuit op studerende en buitenshuis werkende vrouwen. De Guchtenaere liet zich niet van de wijs brengen door dat antifeministisch geschrijf en verdedigt vrouwenemancipatie met inbegrip van buitenshuis werk en materiële onafhankelijkheid zonder evenwel moederschap in een negatief daglicht te stellen. Ook in haar pro-abortusstandpunt geeft ze niet toe aan negativisme jegens moederschap. Ze verbindt haar visie op anticonceptie zelfs met antimilitarisme, over volkeren die nog gedrilde legers op de been houden zegt ze: “Is het niet beter dat de kinderen ongeboren blijven dan dat ze de prooi worden van het oorlogsmonster?” De Guchtenaere legde de nadruk op verplicht onderwijs voor meisjes, met leerplicht voor zowel jongens als meisjes tot 18 jaar. Met buitenshuis werken richtte ze zich niet op typisch “vrouwelijke” beroepscategorieën, zo trok ze bijvoorbeeld fel van leer tegen het feit dat van onderwijzeressen verwacht werd dat ze geen relatie aangingen. De vrijzinnige De Guchtenaere aanzag dit als een versterking van de greep van de kerk (met haar celibaatregel) op het onderwijs. 

Roza de Guchtenaere naast August Borms (bron: ADVN)

Roza de Guchtenaere was een veelgevraagde spreekster op amnestiemeetings voor August Borms en Jef Van Extergem. Zij stak vlammende redevoeringen af ten voordele van amnestie en ter verdediging van het activisme, aan de zijde van de Brusselse communistische kunstenaar War van Overstraeten en de socialistisch (later communistisch) gezinde nationalist Boudewijn Maes die in mei 1927 een Centraal Comité voor Amnestie oprichtte. In diezelfde periode polemiseerde ze vaker met aanhangers van het fasciserende rechtse nationalisme, niet in het minst met Ward Hermans. Zo maakte ze in het blad ‘De Voorpost’ de zichzelf solidarist noemende Hermans met de grond gelijk na zijn bewering dat nationale revolutie geen sociale revolutie en de Vlaamse strijd geen sociale strijd is. Ward Hermans, later door De Guchtenaere “Duitschkiljonist” genoemd, zou uiteindelijk zichzelf en zijn visie compromitteren in de collaboratie met nazi-Duitsland. Begin de jaren ’30 werkte de Guchtenaere mee aan tal van eerder links getinte publicaties in de reeds sterk naar rechts opgeschoven Vlaamse Beweging.

De verrechtsing binnen de Frontpartij leidde ertoe dat men weigerde deel te nemen aan een hulde voor Jef Van Extergem bij zijn vrijlating in 1928. Na August Borms was dit trouwens de activist die het langst in de gevangenis verbleef. Van Extergem had zijn radicaal Vlaams-nationalisme ondertussen tot één geheel gesmeed met communistische sympathieën. De katholieke reactionairen verstopten zich achter hun interpretatie van ‘godsvrede’ om de revolutionaire flamingant niet te moeten eren. Roza de Guchtenaere was het volstrekt oneens met deze houding van de Frontpartij, ook al was zij zelf voorstander van godsvrede. Terecht meende ze dat de offers die Van Extergem had gebracht hem ook het recht gaven om zijn mening te verkondigen op zijn eigen hulde. In het blad ‘De Dietsche Voorpost’ verdedigde ze de Groot-Nederlandse gedachte maar ageerde ze fel tegen het op fascistische leest geschoeide Verdinaso en tegen de toenemende invloed van het fascisme op het VNV. Roza de Guchtenaere wees het autoritaire, fascistische karakter van het Verdinaso uitdrukkelijk af als iets dat haaks staat op het karakter van de Vlaamse bevolking.

Op het moment dat het VNV in 1936 een akkoord sloot met de belgicistische Rex-beweging van Degrelle, werd de toon aan weerszijden agressiever. Haar blad ‘De Dietsche Voorpost’ werd door het VNV aanzien als ten dienste staande van het “wereldcommunisme”, Roza de Guchtenaere werd beschuldigd van bolsjewistische sympathieën. In ‘De Dietsche Voorpost’ verscheen in 1939 ook felle kritiek op het VNV toen deze de overwinning van Franco in de Spaanse burgeroorlog meende te moeten toejuichen en het eigen statuut voor de Catalanen werd afgeschaft. Begin dat jaar had De Guchtenaere als uitgeefster al afgehaakt wegens haar fel verzwakte gezondheid, ook al stond ze nog steeds volledig achter de inhoud. Niettemin heeft ze op het einde van haar leven, fel verzwakt en hierdoor ook enigszins geïsoleerd levend, zich nog aangesloten bij de ‘Dietsch Opvoedkundige Beweging’. Deze beweging schuwde het racisme en antisemitisme niet. Voor De Guchtenaere, die steeds afstand nam van het fascisme, is dit in tegenspraak met haar ganse politiek actieve leven. Verkeerdelijk dacht ze dat het fascisme een onschadelijke plaats in het ideologisch pluralisme van de Godsvrede zou kunnen innemen. Roza de Guchtenaere stierf op 8 april 1942. Zij was van bij het begin van de oorlog ernstig ziek en had dan ook geen enkele politieke rol meer gespeeld.

Roza de Guchtenaere is voor de Zannekinbond geen heilige, geen martelares. Haar misstap op het einde van haar leven is evenwel geen reden om haar grote verdiensten af te kraken of – zoals sommige historici wensen – te verhinderen dat zij bij een groot publiek meer bekendheid zou verdienen. Wat telt is het feit dat zij erin slaagde om Vlaamsgezindheid uit te dragen in overeenstemming met een sterke sociale bewogenheid. Haar feminisme had emancipatie op het oog, zonder vrouwen en mannen als vijanden tegen elkaar uit te spelen zoals in de hoofdstroom van het 21ste eeuwse feminisme. Ze symboliseert samen met vrouwen als Maria Belpaire en Anna Mortelmans een generatie vrouwen voor wie opkomen voor volksnationale ontvoogding naadloos overging in opkomen voor elementaire vrouwenrechten. De band tussen de Vlaamse Beweging en katholieke reactionaire denkbeelden heeft nadien deze beweging ten dele opgezadeld met een vrouw-aan-de-haard conservatisme dat tot op de dag van vandaag doorloopt en elke voeling met de meerderheid van de vrouwelijke helft van de Vlaamse bevolking mist. De hedendaagse militante Vlaamse Beweging mist elke connectie met het werk van bijvoorbeeld Ingrid Stals (strijd tegen partnergeweld) of Marleen Temmerman (opkomen voor seksueel zelfbeschikkingsrecht van vrouwen). Dat betekent geenszins dat men moet vervallen in een ontspoord “feminisme” gebaseerd op mannenhaat of het vervangen van mannen door vrouwen in maatschappelijke rollen en functies ten dienste van de kapitalistische ratrace.

Haar Vlaamsgezindheid en haar vrijzinnige overtuiging waren bij De Guchtenaere geworteld in de miserie en de sociale (overlevings)strijd van de toenmalige onderklasse. Net zoals haar feminisme nooit verviel in nauwelijks verholen mannenhaat, liet De Guchtenaere haar militante vrijzinnigheid nooit ontsporen in haat jegens religies. Een eeuw later, in een tijd waar het Vlaamse streven gedomineerd wordt door (extreem)rechtse tendensen en geplet raakt tussen neoliberalisme enerzijds en reactionaire oprispingen anderzijds, is het van belang om de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en de onafscheidelijke sociale strijd vanuit een vergelijkbaar perspectief te bekijken als dat van Roza de Guchtenaere. Met dezelfde onkreukbare, idealistische vastberadenheid ten aanzien van de Vlaams-nationale en sociaaleconomische problematiek van vandaag.