Socialisme in de kleuren der volkeren: Castro en de Cubaanse nationale revolutie

“Gehaat, verdoemd, verafgood” is hoe men de meningen over de ondertussen zes jaar geleden, op 25 november, overleden Cubaanse revolutionaire leider Fidel Castro zou kunnen parafraseren. Toch kreeg de Cubaanse revolutionaire leider zeer recent een nieuw standbeeld in Moskou, ceremonieel onthuld in het bijzijn van de Cubaanse president Díaz-Canel. Zelfs sommige van zijn ergste tegenstanders konden een zekere geheime bewondering niet verbergen voor Castro, de man die politiek gezien bijna alles had overleefd: de onmiddellijke nabijheid van het Amerikaanse imperialisme, tientallen moordaanslagen door de CIA, de val van het echte socialisme en de Sovjet-Unie, waarna Castro uiteindelijk het langst zittende staatshoofd ter wereld werd. Castro haalde ook een groot aantal buitenlandse aanhangers binnen – van radicaal tot hervormingsgezind links, tot zelfs een zekere sympathie bij de fascistische Spaanse Falangisten. Dus toen hij stierf, waren de reacties onder “rechts” en “links” op sociale media n.a.v. de dood van “El Líder Máximo” nogal verdeeld – variërend van haat tot bewondering.

In Cuba spreken de werkelijke omstandigheden, de geschiedenis, de etnische samenstelling en een totaal andere nationale cultuur tegen elke vorm van romantisch volksnationalisme. Fidel Castro definieerde zichzelf niet als “nationalist” maar als “patriot” of als “nationale Cubaan”. Als een dialectiek van “patriottisme”, nationale identiteit en internationalisme. Maar wat is “nationalisme” in Cuba met anti-imperialistische pretenties? Aangezien “rechtse” Cubanen in ballingschap worden beschouwd als “anti-nationalen”, zijn linkse soevereinisten eigenlijk nationale patriotten, of “nationalisten”, althans volgens de Cubaanse definitie. “Etnische” Cubanen bestaan gewoon NIET – iets wat geschiedenis, traditie en realiteit alleen al onmogelijk maken, zoals in alle Latijns-Amerikaanse staten.

Castro zelf, afkomstig uit een familie met Spaanse wortels, kwam vanuit de politieke rechterzijde en schoof steeds verder op naar links. Zijn familie bestond uit nogal wat Franco-aanhangers, en Castro zelf zou in zijn jeugd zeker niet afkerig hebben gestaan ten aanzien van het Falangisme. Castro’s eerste politieke stappen zijn te zien in het milieu van de “Cubaanse Volkspartij”, een kleinburgerlijk-socialistische en nationalistische alsmede anti-imperialistische formatie. De belangrijkste slogan was: “Eer tegenover geld.”

De partijleider Chibas schoot zichzelf publiekelijk dood als teken van protest tegen de toenmalige omstandigheden in Cuba. De eerste wake bij het graf werd gehouden door de jonge advocaat Fidel Castro. Castro’s “rolmodel” was niet Marx of Lenin, maar de Cubaanse nationale held en dichter Jose Marti, een beetje de Johann Gottlieb Fichte van Cuba. De belangrijkste nationale held waarnaar Castro verwees, was echter Carlos Manuel de Cespedes, die in 1868 een “Manifest van de Revolutionaire Junta van het eiland Cuba aan alle medeburgers en naties” publiceerde. Boeren, slaven en Creolen gaven gehoor aan de oproep en namen de wapens op. De guerrilla’s werden echter verslagen door de Spaanse bezettingstroepen.

De voorspelling van Jose Marti, een sociaal hervormingsgezinde nationalist – geen socialist – dat Cuba al verloren was voor Spanje zou uitkomen. Dat het zover is gekomen, is mede te danken aan de dichter en politicus die gewapend was met “pen en machete”. Marti werd op 17-jarige leeftijd veroordeeld tot dwangarbeid wegens “verraad aan de belangen van Spanje”. In die tijd dacht Marti niet alleen aan een vrij Cuba, maar aan een groter gebied van de Latino volkeren van Zuid- en Midden-Amerika, dat hij “madre Patria” noemde. Deze “grotere ruimte” kwam ook voort uit Marti’s ervaring met de VS, die de dichter het “monster” noemde. Marti sneuvelde in de tweede Cubaanse Onafhankelijkheidsoorlog in mei 1895. Nog tijdens zijn leven werd hij beschouwd als het symbool van de Cubaanse onafhankelijkheid en werd hij met eerbied de “Apostel van het Vrije Amerika” genoemd.

Cuba stond sinds het presidentschap van John Quincy Adams (1825-1829) in het vizier van de VS, zodat men dacht dat Cuba, als rijpe vrucht, automatisch ten prooi zou vallen aan het Amerikaanse imperialisme. In 1850 wilden de VS daarom Cuba kopen van de Spanjaarden – voor 50 miljoen dollar. In 1898 werd Cuba bezet door de VS. De overwinning van de Cubaanse guerrilla’s op Spanje was binnen handbereik, maar werd onmogelijk gemaakt door de invasie van de Amerikaanse mariniers. Zo kwamen de Cubanen van de regen in de drop. De vernedering door Washington werd steeds groter. Cuba werd onder een Amerikaanse militaire regering geplaatst. Voor een politiek man als Fidel Castro was deze daad van nationale onderwerping ondraaglijk, wat logischerwijs bij hem en vele Cubanen leidde tot een radicalisering van het “anti-yanquismo”. Het ging de VS vooral om hun belang in de suikerproductie en andere lucratieve industrieën. Het grootkapitaal kreeg volledige controle over de Cubaanse economie. Het Amerikaanse kapitaal controleerde ook 90 procent van de mijnindustrie, bezat 36 procent van het land, 66 procent van de olie, het grootste deel van de verwerkende industrie.

In 1901 werd Cuba gedwongen een grondwet aan te nemen die 1:1 overeenkwam met de Amerikaanse grondwet. Echter, met een passus die de Amerikaanse regering toestond te allen tijde in Cuba in te grijpen om “VS-eigendommen” te beschermen. Dit was een schandalige inbreuk op de Cubaanse soevereiniteit. De presidenten van deze pseudo-republiek wisselden elkaar om de paar jaar af, de meesten met bijnamen zoals “haai” en “peseta-dief”. De ergste was waarschijnlijk Maria Garcia Menocal, die van 1913 tot 1921 in functie was en algemeen directeur was van het nationale suikerbedrijf ‘Cuban American Sugar Company’ en maakte er geen geheim van dat hij zich niet Cubaans maar Amerikaans voelde. Hij gedroeg zich ongegeneerd als de lieveling van het Amerikaanse kapitaal en het State Department en nodigde de VS uit om vrijelijk gebruik te maken van Cuba’s hulpbronnen. De diefstal van publieke eigendommen nam onder hem ongelooflijke vormen aan.

De Grote Depressie van 1929 trof Cuba bijzonder hard vanwege de economische monocultuur. Hij werd gevolgd door het aantreden van Gerardo Machado, bekend als de “Slager”, een van de meest kwaadaardige figuren in de horrorploeg van Cubaanse staatshoofden uit die tijd. De VS grepen echter tegen hem in omdat hij de plannen van Roosevelt in Zuid-Amerika niet meer goedkeurde – om tactische redenen. In 1933 moest Machado in ballingschap gaan. Roosevelt gebruikte hiervoor ook een staatsgreep in het Cubaanse leger, die waarschijnlijk een paar miljoen dollar opbracht. Machado vluchtte naar de Bahama’s met een koffer vol geld. Minstens zes decennia werd de Cubaanse politiek gekenmerkt door corruptie, geweld en Amerikaanse invloed. Machado werd opgevolgd door Batista, een ordernemer voor de VS, over wie de Amerikaanse ambassadeur Welles rapporteerde: “Hij vraagt dagelijks mijn advies over alle beslissingen”. Het was in verzet tegen Batista dat het lange en succesvolle leven van Fidel Castro begon: de bestorming van de Moncada-kazerne, ballingschap in Mexico en uiteindelijk de overwinning in de guerrilla aan de zijde van Ernesto Che Guevara.

In het verzet tegen Batista waren Castro’s eisen aanvankelijk echter niet radicaal-sociaal revolutionair, maar eerder gematigd: hij eiste eerst een terugkeer naar de liberale grondwet van 1940, verdere eisen waren een sociale hervorming en een agrarische hervorming ten gunste van boeren en pachters. Marx werd nog niet genoemd, maar wel Rousseau, Locke, Paine, de natuurrechtelijke traditie en de “geest van de wet”. Dus beriep hij zich ook op de Franse Revolutie en zelfs op de Amerikaanse van 1776. De sociaal-revolutionaire eisen verschenen pas in zijn beroemde toespraak “De geschiedenis zal mij vergeven” – hoewel nog gedeeltelijk in reformistische termen verpakt. In die tijd waren er nauwelijks marxisten in de gelederen van de “Fidelisten”, zodat later zelfs de Communistische Partij van Cuba weigerde zich aan te sluiten bij de revolutionaire volksoorlog, en zich zelfs niet wilde aansluiten bij een oproep tot een landelijke algemene staking. Moskou had een instructie uitgevaardigd om niet deel te nemen aan wat het “revolutionaire avonturen” en “nationalistische spelletjes” in Cuba noemde. De betrekkingen tussen Cuba en Moskou bleven relatief gespannen – in tegenstelling tot wat velen beweren.

We gaan hier niet verder in op het verloop van de guerrillaoorlog. Na de val van Batista werden enkele Batista-aanhangers gelyncht. Het waren er echter niet zoveel als in het anticommunistische propagandaboek ‘Zwartboek van het Communisme’ staat, maar hooguit 500 standrechtelijke executies. Men kan dit Gutmensch-gewijs verwerpelijk vinden maar de revolutie moest veilig gesteld worden. Om een omelet te bakken, moeten eieren gebroken worden. Castro verwees hierover altijd naar de hypocrisie bij de criticasters, dit was immers in tegenstelling tot Hiroshima en Nagasaki – met een paar honderdduizend slachtoffers. In Vietnam en Korea waren het er een paar miljoen, geen 500.

Het ambt van premier werd in 1959 door Castro zelf overgenomen. Castro had echter een afkeer van een titulaire functie en voelde zich altijd een professionele revolutionair en “bewaker” van de revolutie. De eerste regeringsverklaring bevatte nog geen samenhangend ideologisch programma, maar “slechts” de belofte om de corruptie te bestrijden, land te verdelen onder de boeren, een onderwijscampagne te lanceren, infrastructuur op te bouwen, de sociale kloof tussen staat en platteland op te heffen, enzovoort.

De buitenlandse handel was voor 80 procent afhankelijk van de VS, de economie steunde alleen op de monocultuur van suiker, Cuba worstelde ook met een sterke sociale structuur, maar was niet meer onderontwikkeld dan de meeste staten in Zuid- en Midden-Amerika. Castro concentreerde zich op het bestrijden van sociale onderontwikkeling op het platteland. “Che” onderscheidde zich als cultuurpoliticus en riep 1961 uit tot het “Jaar van het Onderwijs”. Het onderwijs- en gezondheidssysteem in Cuba moest zich op voorbeeldige wijze ontwikkelen. Zo luidde de slogan: “Elke Cubaan een leraar, elk huis een school!”. Tegenwoordig is het analfabetisme in Cuba minder dan één procent, kleiner dan in de USA en in een aanzienlijk aantal Europese landen. In Batista’s tijd was het meer dan 20 procent. Cuba is nu procentueel één van de landen met de meeste artsen, hoewel de medische zorg in de prerevolutionaire tijd rampzalig was en men in de huidige tijd te lijden heeft aan medicijntekorten als gevolg van de door Amerikanen opgelegde boycot. De kindersterfte is de laagste van heel Latijns-Amerika. Deze gegevens zijn geen “propaganda”, maar worden bevestigd door meerdere onafhankelijke studies en VN-rapporten. Op het hoogtepunt van de Covid-crisis in Europa, kon Cuba haar ‘Henry Reeves Medische Brigade’ uitsturen naar onder andere Italië om bijstand te verlenen.

Castro’s grote hit werd de landbouwhervorming, die in de VS de angst opwekte voor “bolsjewisme voor de deur”. De succesvolle landbouwhervorming werd niet alleen een breuk met de tot dan toe bevoorrechte kapitalistische en feodale klasse, maar ook met de “bevoorrechte natie”, de VS, zoals Castro aan interviewer Frei Bretto vertelde in zijn boek ‘Night Talks’. Binnen slechts twee jaar kregen 100.000 boeren en pachters land toegewezen. De staat en de boeren controleerden dus het land, maar onteigenden degenen die voorheen bevoorrecht waren. De suikerbaronnen uit Texas en Florida vatten de nationalisering van privé-eigendom natuurlijk op als “Sovjet-collectivisme”.

In 1959 zei Castro: “Ik ben geen communist. En de revolutionaire beweging is ook niet communistisch”. De wending naar het marxisme-leninisme in 1961 was waarschijnlijk deels om tactische redenen, vanwege de gehoopte bescherming van de USSR tegen de VS. Zo volgde al snel een Amerikaanse blokkade tegen Cuba en een mislukte poging tot een invasie onder president Kennedy. De blokkade werd pas door Obama opgeheven, maar werd door de regering-Trump hervat. Hierover zei een Cubaanse minister van Buitenlandse Zaken: “De enige zonde van Cuba is soeverein te zijn. Onze enige zonde is dat wij Cubanen niet toestaan dat zij ons in het Engels vertellen wat wij als Cubanen moeten doen”.

De VS probeerden Cuba uit te hongeren toen het besef doordrong dat er niet langer een VS-minnend caudillo aan het roer stond en de Cubaanse revolutie brak met de Amerikaanse levenswijze. Amerikaanse bondgenoten spraken zich ook uit tegen het Amerikaanse beleid – Mexico en Canada bijvoorbeeld. Ook de VN en zelfs de EU hebben het Amerikaanse beleid ten aanzien van Cuba veroordeeld. Donald Trump heeft het anti-Cuba-beleid geheroriënteerd, al was het maar omdat hij zijn verkiezingsoverwinning mede te danken had aan de lobby van Cubaanse ballingen in de VS, die zijn verkiezingsoverwinning in enkele “swing states” mee veilig hebben gesteld.

Castro’s Cuba ontving ontwikkelingshulp uit Moskou van de jaren zestig tot de val van de USSR, maar de betrekkingen verslechterden juist tijdens de Cubaanse rakettencrisis, waarbij Castro zich in de steek gelaten voelde door de Sovjets en vooral door de revisionistische Sovjetleider Chroestjov. Het ontlokte Castro een anticommunistische  uitlating, afwijzend ten aanzien van het Sovjetimperialisme en inhoudelijk verwijzend naar de beweging van ongebonden landen. Niettemin hing Cuba echter aan het infuus van de USSR, wat men enigszins probeerde te compenseren door te flirten met Mao’s China. De betrekkingen verslechterden opnieuw toen Castro demonstratief een uitnodiging voor de viering van de Russische Oktoberrevolutie weigerde.

Er waren met name problemen tussen enerzijds Che Guevara en anderzijds een aantal orthodoxe communistische functionarissen in de USSR. Che had zijn geloof in het Sovjetsysteem verloren en werd steeds radicaler, waarbij hij de Sovjets beschuldigde van “verraad” en “partnerschap” met het Amerikaanse imperialisme. Hij had ook kritiek op bureaucratie, slordigheid en wanbeheer. Sinds zijn opruiende toespraak tegen de USSR op de Afro-Aziatische Solidariteitsconferentie, stond hij op de hitlijst in Moskou. Daar sprak hij van een stilzwijgende medeplichtigheid van de Sovjets met de westerse kapitalistische uitbuitende staten. In Europa werd deze stelling overgenomen door de volgelingen van de Duitse patriottische revolutionair Rudi Dutschke in de APO (buitenparlementaire oppositie) en ook toegepast op de Duitse situatie – onder verwijzing naar Che – als het “dubbele gezicht van het imperialisme”.

Hoewel de Communistische Partij (CP) in Cuba de “staatspartij” is, was zij de facto lange tijd verstoken van macht. Er was zelfs geen “partijcongres” tot 1975. De macht kwam van de anti-Batista alliantie “26ste Juli Beweging” en niet van de CP. Zo wonnen de Castro-aanhangers ook van de “oude communisten”. Nu heerste er een mengeling van centralisme en decentralisatie van arbeid en productieprocessen. De Castro-volgelingen drukten de oprichting van een “volksmacht” door, die deels deed denken aan het principe van arbeidersraden als een vorm van “grassroots socialisme” en “volkssocialisme” om het ontstaan van een bureaucratie maximaal te vermijden.

In tegenstelling tot het gangbare cliché beslist in Cuba niet de “partij”, maar wel de volksafgevaardigden in de Nationale Vergadering. De meesten behoren niet tot de “partij”, en worden via regionale comités benoemd. Deze worden door het volk gekozen in algemene verkiezingen. Het doorgaans lege begrip van het “volk als soeverein” wordt hiermee tenminste meer gerespecteerd als een betekenisvol woord dan in de meeste andere staten, vooral bij hen die tot de “Westerse waardengemeenschap” gerekend kunnen worden. Cuba bewijst ook de verenigbaarheid van een eenpartijstaat met verregaande volksinspraak. In een toespraak eind juli 1988 zei Castro hierover: “(…) En we moeten hier voor eens en voor altijd zeggen dat we niet meer dan één partij nodig hebben, zoals Martí niet meer dan één partij nodig had om de strijd voor de onafhankelijkheid van Cuba te voeren, zoals Lenin niet meer dan één partij nodig had om de Oktoberrevolutie tot stand te brengen. Ik zeg dit opdat degenen die denken dat we hier gaan beginnen met partijen toe te staan, in de zakken van iemand anders zitten. Om wie te organiseren? Contrarevolutionairen, de pro-Yankees, de bourgeoisie? Nee, hier is er maar één partij, en dat is de partij van ons proletariaat, van onze boeren, van onze studenten, van onze arbeiders, van ons volk, solide en onverwoestbaar verenigd… Wij hebben geen behoefte aan kapitalistische politieke formules, dat is complete rotzooi, ze zijn nutteloos, met hun neiging tot onophoudelijk politiek bedrijven. Ik had het over hoe ze hier stemmen eisten in ruil voor medische verzorging; geen van deze fenomenen bestaat nu. Wij hebben onze eigen vorm van politieke organisatie gecreëerd die bij het land past, wij kopiëren niet; Volksmacht is onze eigen vorm van organisatie…” Recent nam Cuba via een referendum een nieuwe familiewet aan op basis van verregaand overleg met en inspraak van de bevolking. De nieuwe familiewet focust op gelijkheid en non-discriminatie, benadrukt kinderrechten en veroordeelt familiaal geweld, opent de deur voor liberalistische tendensen (lgbtq en genderideologie), benadrukt de rol van grootouders in opvoeding en bij de overdracht van tradities, waarden en cultuur, enz.

Het bijzondere aan Cuba is dat het Cubaanse socialisme een eigen, nationale revolutie weerspiegelt. Zo straalt de Cubaanse revolutie, zelfs met haar internationale impact, uit dat zij “self-made” was. Het kwam voort uit een nationaal-soevereine en landspecifieke daad tegen de dictatuur van Batista en de overheersing van de VS. Dit uit een verlangen naar vrijheid dat voortkwam en nog steeds voortkomt uit de wil tot nationale soevereiniteit van de meerderheid van de Cubanen. Het socialisme in de DDR en andere staten van Oost- en Midden-Europa was daarentegen meer een “import”, terwijl we in Cuba te maken hebben met een socialisme met een eigen nationale traditie. “De revolutie is een oorspronkelijk product van ons land”, bevestigde Castro. Hij vervolgde: “Niemand zei ons wat we moesten doen en we deden het. Niemand zal ons vertellen hoe we verder moeten. En daar gaan we mee door.”

Paradoxaal genoeg kwam het grote succes van Fidel na de ondergang van het echte socialisme. Van Venezuela en Bolivia tot Nicaragua en andere staten kreeg het “socialisme van de 21e eeuw” voet aan de grond, waarbij al hun leiders Fidel zagen als de “oer-inspirator”. Zelfs hervormingsgezinde maar patriottische regeringen van Argentinië tot Brazilië bogen voor Castro’s realpolitik en ideologische verworvenheden. Dit zou zelfs de wildste anticommunist in 1960, 1980 of 1990 waarschijnlijk niet voor mogelijk hebben gehouden. Een bijkomende “schok” was de verzoening met het Vaticaan. Er zijn ook goede betrekkingen met Rusland, China en India, zodat Cuba zeer nadrukkelijk tot de “culturen van verzet” kan gerekend worden tegen het Westers imperialisme anno 2022.